
Het civielrechtelijk bestuursverbod
Op 1 juli 2016 is de wet Civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden. Het heeft tot doel om faillissementsfraude te bestrijden. Het is een tot op heden nog niet veel gebruikt instrument van een curator.
Op grond van artikel 106 a lid 1 Fw. kan een rechtbank een civielrechtelijk bestuursverbod opleggen aan een bestuurder van rechtspersoon op vordering van een curator dan wel op verzoek van het OM. Dit wetsartikel is van toepassing op alle bestuurders die in 3 jaar voorafgaand aan het faillissement bestuurder waren van de gefailleerde rechtspersoon.
Het bestuursverbod wordt door curatoren – zoals gezegd - nog niet heel veel ingezet.
De wet bevat 5 limitatieve gronden voor het opleggen van een civielrechtelijk bestuursverbod:
- Er is sprake van een onherroepelijke uitspraak waarbij de bestuurder aansprakelijk is vanwege onbehoorlijk bestuur op grond van art 2:138/248 BW;
- Er is sprake van een onherroepelijke uitspraak waaruit blijkt dat de bestuurder zich doelbewust schuldig heeft gemaakt aan paulianeus handelen waardoor schuldeisers zijn benadeeld;
- De bestuurder is in ernstige mate tekort geschoten in zijn informatie- en medewerkingsplicht jegens de curator;
- De bestuurder is minstens 2 keer betrokken geweest bij een eerder faillissement (moet wel gaan om faillissementen van na 1 juli 2026) en hem treft in die faillissementen een persoonlijk (ernstig) verwijt;
- Inden de vennootschap of de bestuurder een vergrijpboete ex artikel 67 van de AWR (Algemene wet inzake rijksbelastingen) is opgelegd.
Als één van bovenstaande gevallen aan de orde is, kan de curator een bestuursverbod vragen aan de rechtbank voor de duur van maximaal 5 jaar. De rechtbank kan dan vervolgens een bestuursverbod opleggen als is voldaan aan één van genoemde gronden, maar is hiertoe niet gehouden.
Wil een vordering voor een bestuursverbod kans van slagen hebben, dient dus in elk geval één van de vijf gevallen aan de orde te zijn. Vaak wordt een bestuursverbod door een curator dan ook gecombineerd met een aansprakelijkstelling van een bestuurder op grond van onbehoorlijk bestuur (en/of een andere hierboven genoemde grond).
Er zijn redenen waarom het bestuursverbod niet zo vaak wordt ingezet door een curator. Vaak is er gebrek aan financiering, omdat de genoemde onregelmatigheden juist vaak voorkomen bij lege boedels.
De primaire taak van een curator is bovendien het behartigen van de belangen van de schuldeisers. Indien de curator gaat procederen en het boedelsaldo gebruikt om een civielrechtelijk bestuursverbod te verkrijgen, dan gaat dat ten koste van de uitkering aan de schuldeisers. Curatoren vinden dan ook veelal dat het bestuursverbod eigenlijk in het strafrecht thuishoort en dat het OM een dergelijke vordering moet instellen.
Een andere reden waarom een bestuursverbod minder vaak wordt ingesteld, is dat een curator vaak een schikking treft met de bestuurder en het bestuursverbod wordt uitgeruild voor een geldbedrag.
Wil er een bestuursverbod worden uitgesproken, moet er (dus) sprake zijn van - onder meer - een onherroepelijke uitspraak ten aanzien van bestuurdersaansprakelijkheid of paulianeus handelen. Daarom wordt het bestuursverbod vaak gecombineerd met deze vorderingen. Algemeen wordt aangenomen dat het bestuursverbod als nevenvordering kan worden ingesteld in dezelfde dagvaarding waarbij de curator een vordering instelt tegen de bestuurder op grond van bestuurdersaansprakelijkheid of paulianeus handelen, hoewel bij het uitspreken van het vonnis de aansprakelijkheid van de bestuurder dan dus feitelijk nog niet onherroepelijk vaststaat (de bestuurder kan immers dan nog in hoger beroep gaan van de uitspraak).
Het civielrechtelijk bestuursverbod is sinds 2016 niet vaak opgelegd. Volgens opgave uit het WODC van 2023 blijkt dat slechts 40 procedures zijn te vinden waarin een civielrechtelijk bestuursverbod door een curator is gevorderd. Ik zelf heb het bestuursverbod ook nog maar één keer eerder ingesteld (ook toen gecombineerd met overigens al die 5 gronden), waarbij het verbod toen wel is uitgesproken voor de maximale termijn van 5 jaar. Vervolgens dient dit verbod na onherroepelijk worden van de uitspraak te worden ingeschreven bij het handelsregister van de KvK.
Het blijft een dilemma In faillissementen waar de bestuurder ontegenzeggelijk aansprakelijk moet worden gesteld voor onbehoorlijk bestuur en een bestuursverbod eigenlijk ook in de rede ligt, maar deze bestuurder geen verhaal biedt. Gaat de curator dan toch een bestuursverbod vorderen, ook met oog op de maatschappelijk taak van de curator? De daarmee gepaard gaande kosten komen immers weer ten laste van de crediteuren. Een route kan dan echter ook zijn dat de curator volstaat met het doen van aangifte doet en het OM de handschoen oppakt. Helaas pakt het OM die handschoen tot op heden niet of nauwelijks op en dat blijft dan ook een onbevredigende uitkomst voor de schuldeisers.
Wil de overheid de wettelijke taak van een curator meer handen en voeten geven, dan zou de financiering van het instellen van een vordering voor het bestuursverbod via de Garantstellingsregeling Curatoren (een regeling waarbij kosten van de boedel worden vergoed die verband houden met het opsporen van onbehoorlijk bestuur of faillissementspauliana) mogelijk moeten worden gemaakt. Dat kan nu nog niet. Dan sla je twee vliegen in een klap: het argument van een lege boedel gaat niet meer op en het gaat niet ten koste van de crediteuren.
