• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

10 juli 2025

Omdat je verder wilt

Het civielrechtelijk bestuursverbod

Op 1 juli 2016 is de wet Civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden. Het heeft tot doel om faillissementsfraude te bestrijden. Het is een tot op heden nog niet veel gebruikt instrument van een curator.

Op grond van artikel 106 a lid 1 Fw. kan een rechtbank een civielrechtelijk bestuursverbod opleggen aan een bestuurder van rechtspersoon op vordering van een curator dan wel op verzoek van het OM. Dit wetsartikel is van toepassing op alle bestuurders die in 3 jaar voorafgaand aan het faillissement bestuurder waren van de gefailleerde rechtspersoon.

Het bestuursverbod wordt door curatoren – zoals gezegd - nog niet heel veel ingezet.

De wet bevat 5 limitatieve gronden voor het opleggen van een civielrechtelijk bestuursverbod:

  1. Er is sprake van een onherroepelijke uitspraak waarbij de bestuurder aansprakelijk is vanwege onbehoorlijk bestuur op grond van art 2:138/248 BW;
  2. Er is sprake van een onherroepelijke uitspraak waaruit blijkt dat de bestuurder zich doelbewust schuldig heeft gemaakt aan paulianeus handelen waardoor schuldeisers zijn benadeeld;
  3. De bestuurder is in ernstige mate tekort geschoten in zijn informatie- en medewerkingsplicht jegens de curator;
  4. De bestuurder is minstens 2 keer betrokken geweest bij een eerder faillissement (moet wel gaan om faillissementen van na 1 juli 2026) en hem treft in die faillissementen een persoonlijk (ernstig) verwijt;
  5. Inden de vennootschap of de bestuurder een vergrijpboete ex artikel 67 van de AWR (Algemene wet inzake rijksbelastingen) is opgelegd.

Als één van bovenstaande gevallen aan de orde is, kan de curator een bestuursverbod vragen aan de rechtbank voor de duur van maximaal 5 jaar. De rechtbank kan dan vervolgens een bestuursverbod opleggen als is voldaan aan één van genoemde gronden, maar is hiertoe niet gehouden.

Wil een vordering voor een bestuursverbod kans van slagen hebben, dient dus in elk geval één van de vijf gevallen aan de orde te zijn. Vaak wordt een bestuursverbod door een curator dan ook gecombineerd met een aansprakelijkstelling van een bestuurder op grond van onbehoorlijk bestuur (en/of een andere hierboven genoemde grond).

Er zijn redenen waarom het bestuursverbod niet zo vaak wordt ingezet door een curator. Vaak is er gebrek aan financiering, omdat de genoemde onregelmatigheden juist vaak voorkomen bij lege boedels.

De primaire taak van een curator is bovendien het behartigen van de belangen van de schuldeisers. Indien de curator gaat procederen en het boedelsaldo gebruikt om een civielrechtelijk bestuursverbod te verkrijgen, dan gaat dat ten koste van de uitkering aan de schuldeisers. Curatoren vinden dan ook veelal dat het bestuursverbod eigenlijk in het strafrecht thuishoort en dat het OM een dergelijke vordering moet instellen.

Een andere reden waarom een bestuursverbod minder vaak wordt ingesteld, is dat een curator vaak een schikking treft met de bestuurder en het bestuursverbod wordt uitgeruild voor een geldbedrag.

Wil er een bestuursverbod worden uitgesproken, moet er (dus) sprake zijn van  - onder meer - een onherroepelijke uitspraak ten aanzien van bestuurdersaansprakelijkheid of paulianeus handelen. Daarom wordt het bestuursverbod vaak gecombineerd met deze vorderingen. Algemeen wordt aangenomen dat het bestuursverbod als nevenvordering kan worden ingesteld in dezelfde dagvaarding waarbij de curator een vordering instelt tegen de bestuurder op grond van bestuurdersaansprakelijkheid of paulianeus handelen, hoewel bij het uitspreken van het vonnis de aansprakelijkheid van de bestuurder dan dus feitelijk nog niet onherroepelijk vaststaat (de bestuurder kan immers dan nog in hoger beroep gaan van de uitspraak).

Het civielrechtelijk bestuursverbod is sinds 2016 niet vaak opgelegd. Volgens opgave uit het WODC van 2023 blijkt dat slechts 40 procedures zijn te vinden waarin een civielrechtelijk bestuursverbod door een curator is gevorderd. Ik zelf heb het bestuursverbod ook nog maar één keer eerder ingesteld (ook toen gecombineerd met overigens al die 5 gronden), waarbij het verbod toen wel is uitgesproken voor de maximale termijn van 5 jaar. Vervolgens dient dit verbod na onherroepelijk worden van de uitspraak te worden ingeschreven bij het handelsregister van de KvK.

Het blijft een dilemma In faillissementen waar de bestuurder ontegenzeggelijk aansprakelijk moet worden gesteld voor onbehoorlijk bestuur en een bestuursverbod eigenlijk ook in de rede ligt, maar deze bestuurder geen verhaal biedt. Gaat de curator dan toch een bestuursverbod vorderen, ook met oog op de maatschappelijk taak van de curator? De daarmee gepaard gaande kosten komen immers weer ten laste van de crediteuren. Een route kan dan echter ook zijn dat de curator volstaat met het doen van aangifte doet en het OM de handschoen oppakt. Helaas pakt het OM die handschoen tot op heden niet of nauwelijks op en dat blijft dan ook een onbevredigende uitkomst voor de schuldeisers.

Wil de overheid de wettelijke taak van een curator meer handen en voeten geven, dan zou de financiering van het instellen van een vordering voor het bestuursverbod via de Garantstellingsregeling Curatoren (een regeling waarbij kosten van de boedel worden vergoed die verband houden met het opsporen van onbehoorlijk bestuur of faillissementspauliana) mogelijk moeten worden gemaakt. Dat kan nu nog niet. Dan sla je twee vliegen in een klap: het argument van een lege boedel gaat niet meer op en het gaat niet ten koste van de crediteuren.

 

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Opinie

23 juni 2025

Omdat je verder wilt

Het non-concurrentiebeding, nuttig of zinloos?

Vaak krijgen wij de vraag van werkgevers of het nog wel zin heeft om een concurrentiebeding  op te nemen in een arbeidsovereenkomst, want een werknemer komt er toch wel onderuit. Dat is niet helemaal waar. Maar dat een werknemer goed beschermd wordt, dat klopt. Een recent uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant illustreert dit.

Feiten
Een werknemer werkt sinds 2022 als Uitvoerder bij een bouwbedrijf. Hij is gebonden aan een non-concurrentiebeding met de duur van een jaar en aan een relatiebeding van twee jaar. Hij zegt zijn arbeidsovereenkomst per 1 maart 2025 om bij een concurrent te gaan werken. Partijen komen er niet met elkaar uit, zodat de werknemer een kort geding start. Hij vraagt om schorsing van beide bedingen en om een billijke vergoeding .

Beslissing
De werkgever geeft tijdens de zitting aan dat de werknemer wél bij het nieuwe bedrijf mag werken, zodat de kantonrechter de schorsing van het non-concurrentiebeding toewijst.

Het relatiebeding wordt echter slechts gedeeltelijk geschorst. De werknemer mag wel contact hebben met zijn oude relaties, zolang hij maar niet direct of indirect bevordert dat de relaties overstappen naar het concurrerende bedrijf waar hij nu werkt. De duur van twee jaar blijft in stand.

Werknemer vordert ook een billijke vergoeding nu hij door de bedingen niet heeft kunnen werken voor zijn nieuwe werkgever. De kantonrechter wijst deze vergoeding toe over de periode 1 maart 2025tot aan de zitting (13 mei 2025). Hij krijgt in die periode een vergoeding gelijk aan 50% van zijn laatste salaris.

Conclusie
Een non-concurrentiebeding of relatiebeding kan zeker zinvol zijn voor een werkgever om bedrijfsbelangen te beschermen. Rechters hebben daar oog voor. Die bescherming moet echter niet te ver gaan. Omdat bedingen vaak erg ruim geformuleerd zijn is het waarschijnlijk dat een rechter op zijn minst de bedingen gedeeltelijk beperkt. Houd daar dus rekening mee als een werknemer met de vraag komt of hij geheel of gedeeltelijk onder zijn bedingen uit kan. Als een werknemer heel erg wordt beperkt door de bedingen, dan is de kans groot dat de werkgever een maandelijkse vergoeding moet betalen, wanneer de werknemer daarom bij een rechter verzoekt.

Voor vragen over het non-concurrentiebeding of het relatiebeding kun je terecht bij Matthijs Bos en Sharif Ali.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Arbeidsrecht, Opinie

12 juni 2025

Omdat je verder wilt

Dwaling

Dwaling houdt kort gezegd in dat sprake is van een verkeerde voorstelling van zaken. Een overeenkomst die onder invloed van dwaling wordt gesloten, kan worden vernietigd. In plaats van vernietiging kan ook om vergoeding van nadeel (als gevolg van de dwaling) worden gevraagd.

Klassiekers
Dwaling-klassiekers zijn Baris/Riezenkamp (Hoge Raad 15 november 1957), Booy/Wisman (Hoge Raad 21 januari 1966) en het Marktcafé (Hoge Raad 10 oktober 1932), hoewel die laatste zaak meer ging om louter toekomstige omstandigheden (toch geen markt, dus een leeg café). In dat geval kan geen beroep op dwaling worden gedaan. Deze uitspraak is later teruggkomen in de wet (art. 6:228 lid 2 BW).

Nieuwe klassieker?
Er is een nieuwe dwalingsklassieker in de maak (Parket bij de Hoge Raad 7 maart 2025, ECLI:NL:PHR:2025:304). Het gaat in die zaak om de vraag of aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van nadeel. Ik geef de zaak alvast als naam “de-toch-niet-gekomen-megastal”. Voordat er meer over wordt verteld, wordt ingegaan op hoe het zit met dwaling.

Mededeling of zwijgen
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar. Voorwaarde is dat de dwaling het gevolg is van onjuiste informatie van de wederpartij of van diens zwijgen. Soms is er sprake van wederzijds dwaling. Dan gaan zowel de dwalende partij als de wederpartij van een verkeerde voorstelling van zaken uit. In Baris/Riezenkamp was het dwalingsberoep gebaseerd op een mededeling over fabricagekosten. Riezenkamp ging uit van het door Baris genoemde bedrag van 135 gulden, maar in werkelijkheid waren de kosten 230 gulden. De plannen van Riezenkamp (fabricage van bromfietsmotoren) vallen met het laatste bedrag in het water. Dwaling dus. In Booy/Wisman gaat het over de koop van een kraanwagen. Om op de openbare weg te mogen, is er een kentekenbewijs nodig. Achteraf blijkt dat het verkrijgen daarvan onmogelijk is. Booy voert aan dat Wisman zelf onderzoek had moeten doen naar de (on)mogelijkheid om een kentekenbewijs te krijgen. Hij had niet op de door Booy gedane mededelingen mogen vertrouwen. De Hoge Raad oordeelt anders, want vindt in het algemeen een onjuist standpunt dat niet zou mogen worden afgegaan op mededelingen door de wederpartij en dat die laatste ter afwering van een dwalingsberoep zou mogen aanvoeren dat ten onrechte op de juistheid van deze mededelingen is vertrouwd. De overeenkomst is terecht vernietigd.

De-toch-niet-gekomen-megastal
Als sprake is van dwaling kan de overeenkomst worden vernietigd. De overeenkomst heeft dan nooit bestaan. Die sanctie hoeft niet te worden ingeroepen, want de wet bepaalt dat de rechter op verlangen van een de partijen (in plaats van de vernietiging uit te spreken) de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen ter opheffing van het nadeel door de dwaling. Dat is bepaald in art. 6:230 BW. In de aanstaande klassieker gaat het daarom, meer in het bijzonder of er wel nadeel is als de dwalingsgrond op enig moment niet meer aan de orde is. In de zaak in kwestie ging het over de verkoop van een woning. De woning blijkt bij een geplande megastal te staan. De verkopers hadden eerder bezwaar gemaakt tegen de vergunning voor die stal, maar melden niets aan de kopers. De woning wordt getaxeerd op € 670.000,-. Dat is zonder rekening te houden met de stal. Kort voor deze taxatie vroeg de veehouder om een vergunning voor nog meer biggen en varkens (15.168 biggen en 870 vleesvarkens). De verkopers dienen hier via een buurtgenoot zienswijzen tegen in, maar zeggen nog steeds niets aan de kopers. Dan vindt de levering van de woning plaats en kort daarna ontdekken de kopers wat er gaat gebeuren. Zij laten een taxatie uitvoeren. Die komt uit op een bedrag van € 485.000,=. De kopers eisen vervolgens op grond van dwaling een nadeelcompensatie van € 190.000,=. Tot slot, en dat maakt deze zaak zo interessant, besluit de veehouder een paar maanden voordat de rechter uitspraak doet definitief geen gebruik te maken van zijn vergunningen. De megastal komt er niet.

Rechtbank en hof
De rechtbank wijst de vordering van kopers af omdat de gevreesde megastal er definitief niet meer zal komen. Dat betekent dat de onjuiste voorstelling van zaken die de kopers hadden, niet meer aan de orde is. Geen dwaling meer dus. Het hof pakt het anders aan. Wél dwaling, maar geen recht op opheffing van het nadeel door de megastal, omdat er geen nadeel zal zijn. De stal komt er immers niet.

Hoge Raad
De Hoge Raad moet nog beslissen, maar voor nadeelcompensatie zou dit een klassieker kunnen worden (ontleend aan Drion in NJB). Tegen de achtergrond van Baris/Riezenkamp, Booy/Wisman en art. 6:230 BW lijken de uitspraken van de rechtbank en hof juist, maar bij tweede lezing kan daar toch anders over worden gedacht. Kopers wilden geen vernietiging, maar nadeelcompensatie. In het advies aan de Hoge Raad wijst procureur-generaal De Bock er op dat het er bij een vergoeding van nadeel als bedoeld in art. 6:230 BW om gaat dat dat de partij die een beroep op dwaling doet, in de positie moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als er niet zou zijn gedwaald (door een vergelijking te maken tussen de situatie waarin is gedwaald en de hypothetische situatie waarin dat niet het geval is). Dat betekent dat als er van wordt uitgaan dat de kopers zonder de dwaling de woning inderdaad voor een lagere koopprijs zouden hebben kunnen kopen, een latere waardevermeerdering van de woning door het door de veehouder definitief afzien van zijn plannen voor de megastal, ten goede komen aan de kopers. De beslissing van de veehouder staat verder helemaal los van de totstandkoming van de koopovereenkomst en de dwaling daarbij. Dat de veehouder geen megastal meer wil, kan dan ook niet afdoen aan het gegeven dat de kopers zonder dwaling de woning tegen een lagere prijs zouden hebben gekocht. De slotconclusie van de AG is dat niet valt in te zien dat de latere waardevermeerdering van de woning – die niet in causaal verband staat met de dwaling – het eerdere nadeel van de kopers zou opheffen of compenseren.

Hoe verder?
Hoe de Hoge Raad gaat beslissen, is onbekend (per datum 12 juni 2025), maar nu al is duidelijk dat er een belangrijke beslissing gaat komen over welk moment bepalend is voor vergoeding van nadeel. Óf het moment dat daar aanspraak op werd gemaakt en iedereen nog dacht dat er een megastal zou komen óf later, toen inmiddels duidelijk was dat er geen megastal kwam, zodat ook geen sprake meer is van nadeel? Tegelijkertijd is dan wel de uitkomst dat verkopers de oude koopprijs mogen behouden, terwijl ook vaststaat dat zij destijds niets over de megastal hebben gezegd.

Lees hier de beslissing van Gerechtshof 's-Hertogenbosch 13 februari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:432. Lees hier het advies van de AG Parket bij de Hoge Raad 7 maart 2025, ECLI:NL:PHR:2025:304. De uitspraak van de Hoge Raad komt hier.

Vragen over dwaling, koopovereenkomsten of vergunningen (voor megastallen of een ander onderwerp)? Neem contact op met Rogier Visser

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Vastgoedrecht

12 juni 2025

Omdat je verder wilt

Bij twijfel over privaatrechtelijke belemmeringen, niet bestuursrechtelijk inhalen

Kunnen gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten over het plangebied in de weg staan van een bestemmingsplan? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”) heeft bevestigd dat een privaatrechtelijke belemmering een evident karakter moet hebben en hiervan niet zonder meer sprake is. Hieronder lees je een korte toelichting en de gevolgen voor de praktijk.

Zaak in het kort
De zaak gaat over het beroep tegen het bestemmingsplan "Schansgebied" in Uithoorn. De omwonenden kwamen op tegen het plan dat de herontwikkeling daar mogelijk maakte. Hun voornaamste grond was dat dit plan was vastgesteld in strijd met gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten over het plangebied.

Privaatrechtelijke belemmeringen: evident
Er kan slechts sprake zijn van een privaatrechtelijke belemmering die de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, als de overeenkomst een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om te oordelen over de vraag of een privaatrechtelijke overeenkomst een belemmering vormt voor de uitvoering van een activiteit.[1]

Wanneer is sprake van een evident karakter? Als de belemmering zó duidelijk is dat de verwezenlijking van het bestemmingsplan niet mogelijk is. In deze zaak hebben de gemeente en de Rooms Katholieke Parochie Emmaus een nieuwe overeenkomst gesloten, waarin afstand was gedaan van de bepalingen uit de oudere overeenkomst en de notariële akte. Daarom is het niet evident dat de omwonende, als voormalig gevolmachtigde van de parochie, nu nog steeds met ontwikkelingen in het plangebied zou moeten instemmen. De Afdeling stelde de gemeente in het gelijk.

Conclusie en gevolgen praktijk
Deze uitspraak illustreert dat het evidente karakter van privaatrechtelijke belemmeringen nauw luistert. Voor een geslaagd beroep op een privaatrechtelijke overeenkomst als belemmering, moet deze zo duidelijk zijn dat verwezenlijking van het plan niet mogelijk is. Het is verstandig om u te laten adviseren of u de bestuursrechtelijke of privaatrechtelijke weg moet bewandelen voor de herontwikkeling.

Contact
Heeft u vragen over privaatrechtelijke belemmeringen en of deze bestuursrechtelijk of privaatrechtelijk een rol kunnen spelen bij de planologische (her)ontwikkeling? Neem dan gerust contact op met Werner Altenaar of Roza Morrison. Certa helpt je verder.

[1] ECLI:NL:RVS:2013:BY9957 (R.O. 7.2.)

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursrecht, Opinie

27 mei 2025

Omdat je verder wilt

Optoppen: meer ruimte, meer waarde

Wat is optoppen?
Optoppen is een slimme manier om een bestaand gebouw te transformeren naar de behoefte van deze tijd. Een bestaand gebouw wordt verhoogd met één of meerdere bouwlagen. Dit creëert niet alleen extra woonruimte, maar ook financiële waarde. Die kun je als VvE gebruiken voor renovatie, verduurzaming en onderhoud.

Waarom optoppen?
Optoppen biedt talloze voordelen: het creëert meer ruimte zonder extra grond in gebruik te nemen, verhoogt de vastgoedwaarde, en draagt bij aan een duurzame stad. Bovendien kan de opbrengst van extra woonlagen worden ingezet voor verbeteringen aan het gehele gebouw, zoals verduurzaming en modernisering.

Wat betekent dit voor de VvE’s en projectontwikkelaars?
Voor het optoppen van een (appartementen)complex is de goedkeuring van andere appartementseigenaren nodig. Dit komt doordat (in bijna alle gevallen) wijzigingen worden aangebracht in het  gemeenschappelijke dak, het opgetopte deel moet worden toebedeeld en de breukdelen veranderen.

De stappen naar succesvolle optopping
Om het optoppen te realiseren bespreken wij graag het volgende:

  • toestemming van alle eigenaren en derden (pand- en hypotheekhouders);
  • het aanpassen van de splitsingsakte en de splitsingstekening; en
  • het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Omdat jij verder wilt, kun je bij ons terecht met juridische vragen over:

  • het splitsingsreglement;
  • wijziging van de splitsingsakte;
  • een verzoek vervangende machtiging (kantonrechter);
  • een omgevingsvergunning; en
  • contractuele aansprakelijkheid tijdens de bouw.

Vind de artikelen van onze experts op de pagina’s bij ABN AMRO Verzekeringen:

Bekijk het expertprofiel van Werner Altenaar
Bekijk het expertprofiel van Louise Strating
Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie

19 mei 2025

Omdat je verder wilt

Wet opheffing verpandingsverboden – Wat betekent dit voor u?

Wat is het doel van de wet?
Vanaf 1 juli 2025 verandert de wetgeving rond het overdragen en verpanden van vorderingen. De overheid wil het voor met name het midden- en kleinbedrijf makkelijker maken om financiering te regelen. Daarom worden zogeheten verpandingsverboden in contracten ongeldig gemaakt.

Wat houdt dat in?
Tot nu toe kon in een contract worden afgesproken dat een vordering (zoals een factuur aan een klant) niet mag worden overgedragen of verpand. Denk aan een afspraak met een klant waarin staat dat u de factuur niet mag verkopen aan een factoringmaatschappij of als onderpand mag gebruiken bij een bank.

Die beperking verdwijnt met de nieuwe wet: vanaf 1 juli 2025 zijn zulke afspraken niet meer geldig. Als er al eerder zo’n afspraak is gemaakt, dan vervalt die alsnog drie maanden later – dus op 1 oktober 2025.

Wat betekent dit voor uw bedrijf?
U krijgt meer mogelijkheden om uw openstaande vorderingen in te zetten als financieringsmiddel. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Factoring: het verkopen van openstaande facturen om direct geld te krijgen; en
  • Financiering met zekerheid: het verpanden van vorderingen als onderpand voor een lening.

Tegelijkertijd is het goed om te weten dat u te maken kunt krijgen met een nieuwe partij die zich meldt om betaling van een factuur te innen – bijvoorbeeld omdat uw klant de factuur heeft verpand of overgedragen aan een derde partij.

Waar moet u op letten?

  • Contractafspraken over “niet mogen overdragen/verpanden” zijn vanaf 1 juli 2025 nietig;
  • Als de klant toestemming moet geven voor overdracht/verpanding, dan moet dat schriftelijk gebeuren;
  • Contractsovername blijft gewoon mogelijk (dit is iets anders dan het overdragen van een vordering);
  • Er blijven uitzonderingen bestaan, zoals bij vorderingen op betaal- of spaarrekeningen – daar mag overdracht nog steeds worden uitgesloten; en
  • Bekijk uw lopende contracten: Heeft u afspraken waarin overdracht of verpanding is uitgesloten? Dan kunnen die vanaf juli (of uiterlijk oktober) komen te vervallen. Dat kan gevolgen hebben voor uw financiering of voor wie u moet betalen.

Vragen of hulp nodig?
Wilt u weten wat deze wet voor uw onderneming betekent of wilt u uw contracten laten checken? Neem dan contact op met Floor Lintjens of Robin de Jong.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Opinie

  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 23
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV