• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

20 november 2023

Omdat je verder wilt

Wet vaste huurcontracten: terug naar huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd

In een tijd waarin de krapte op de huurwoningmarkt en hoge huurprijzen al jaren een probleem zijn, wordt een nieuwe wet voorbereid in een poging om de beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen te verbeteren: de Wet vaste huurcontracten. Met deze wet worden de mogelijkheden teruggedraaid die de Wet doorstroming huurmarkt sinds 2016 heeft gebracht om woningen voor bepaalde tijd te verhuren. Huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden met de nieuwe wet weer de norm. In de vastgoedwereld en politiek bestaat echter veel discussie over de vraag of de Wet vaste huurcontracten daadwerkelijk verlichting op de huurmarkt brengt.

Overzicht
De Wet vaste huurcontracten is op 14 november 2023 door de Eerste Kamer aangenomen. De wet treedt naar verwachting op 1 juli 2024 in werking. Niet alleen worden de regels voor het verhuren van woningen voor bepaalde tijd aangepast, maar ook zijn er de volgende wijzigingen:

  • Er wordt een extra opzegmogelijkheid na proefsamenwonen geïntroduceerd;
  • Er komt een meldplicht voor opzegging op grond van het proefsamenwonen via de Wet goed verhuurderschap;
  • De opzeggrond ‘dringend eigen gebruik’ wordt uitgebreid.

Van verhuur voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd
Met de Wet vaste huurcontracten wordt artikel 7:271 BW gewijzigd. Huurovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten weer worden opgezegd, waarbij de verhuurder slechts kan opzeggen op één van de in de wet genoemde gronden. Huurovereenkomsten voor bepaalde tijd zonder opzegging kunnen alleen nog worden aangegaan in bepaalde gevallen. Het betreft:

  • Het opnieuw bewonen door de verhuurder of voorgaande huurder (tussenhuur/diplomatenclausule);
  • Doelgroepencontracten (o.a. jongeren, studenten, promovendi, ouderen en gehandicapten);
  • Verhuur die naar zijn aard van korte duur is (o.a. vakantieverhuur);
  • Verhuur op basis van de Leegstandswet;
  • Tijdelijke verhuur aan nader aan te wijzen categorieën personen (o.a. huurders die voor studie tijdelijk in Nederland wonen, huurders die in verband met onderhoud of renovatie hun woonruimte tijdelijk moeten verlaten, huurders in een sociale noodsituatie)

Met het grotendeels afschaffen van huurcontracten voor bepaalde tijd zonder opzegging wordt ook de mogelijkheid om de aanvangshuurprijs tot zes maanden na het eindigen van een huurcontract voor bepaalde tijd afgeschaft.

Extra opzegmogelijkheid:
De Wet vaste huurcontracten voegt een extra opzegmogelijkheid aan artikel 7:274 lid 1 BW toe. De verhuurder die een natuurlijk persoon is en die slechts één woning verhuurt heeft de mogelijkheid om de huurovereenkomst met diens huurder op te zeggen indien hij de woning wil verkopen en de woning direct voorafgaand aan de verhuur ten minste twee jaar als eigenaar heeft bewoond. De vordering van een verhuurder gebaseerd op deze nieuwe opzeggrond wordt uitsluitend toegewezen onder bepaalde voorwaarden. Het betreft onder meer de voorwaarde dat de verhuurder is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert en dat deze opzegmogelijkheid in het huurcontract is opgenomen.

Meldplicht via Wet goed verhuurderschap
De Wet goed verhuurderschap is op 1 juli 2023 in werking getreden en bepaalt onder meer waar een goed verhuurder zich aan moet houden. Deze wet wordt via publiekrechtelijke weg gehandhaafd, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van een meldpunt bij gemeenten waar huurders slecht verhuurgedrag kunnen melden. Via de Wet vaste huurcontracten wordt een extra verplichting voor verhuurders gecreëerd: een goed verhuurder dient een opzegging na proefsamenwonen zoals hierboven beschreven te melden bij het meldpunt.

Uitbreiding dringend eigen gebruik
Een andere wijziging betreft de opzeggrond ‘dringend eigen gebruik’ als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 onder c BW. Het ‘eigen gebruik’ wordt breder, omdat daar ook onder wordt begrepen het verstrekken van woonruimte aan een bloed- of aanverwant in de eerste graad die een woning zoekt. Net als bij het proefsamenwonen is het de voorwaarde dat deze opzegmogelijkheid in de huurovereenkomst is bedongen.

Conclusie
Het is evident dat de Wet vaste huurcontracten veel impact op zowel huurders als verhuurders zal hebben. Wat het effect op de huurmarkt is zal de tijd moeten uitwijzen. In ieder geval is het belangrijk om bij (weder)verhuur van je woning stil te staan bij de wijzigingen.

Heb je vragen of hulp nodig bij de verhuur van je woning? Neem contact op met Louise Strating of Rogier Visser.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

20 november 2023

Omdat je verder wilt

Is contractueel afwijken Haviltex verstandig?

Inleiding
Voor de uitleg van overeenkomsten geldt in beginsel de Haviltex-norm:

“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Partijen kunnen in de overeenkomst afspreken om van deze norm af te wijken. Bijvoorbeeld door af te spreken dat de overeenkomst op objectieve of zuiver taalkundige wijze dient te worden uitgelegd. Wat partijen met dat uitlegbeding hebben bedoeld dient echter nog steeds aan de hand van bovengenoemde Haviltex-norm te worden uitgelegd.

Recente uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft recent een beschikking (Hoge Raad 25 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1131) gewezen in een zaak waarin partijen – in afwijking van de Haviltex-norm – waren overeengekomen dat de tussen hen in 2009 gesloten vaststellingsovereenkomst “uitsluitend grammaticaal” moest worden uitgelegd. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de bepaling waarin zij waren overeengekomen dat:

 “De partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten 24 mei 2021.”

 Door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt de vrouw op 24 mei 2024 (de dag waarop zij 67 jaar wordt) AOW-gerechtigd en naar het in 2009 geldende recht zou de vrouw op 24 mei 2022 (de dag waarop zij 65 jaar werd) AOW-gerechtigd zijn geworden. De datum van 24 mei 2021 (de dag waarop de vrouw 64 jaar werd) lijkt dan ook een verschrijving. De rechtbank bepaalt dat de man tot 24 mei 2022 partneralimentatie moet betalen aan de vrouw.

Tegen die beslissing is de man met succes in hoger beroep gegaan. Doordat partijen de Haviltex-norm hebben uitgesloten, is de rechter gehouden de betwiste bepaling “uitsluitend grammaticaal” uit te leggen. Het hof oordeelt dat dit betekent dat enkel moet worden gekeken naar begrippen die niet op meerdere manieren kunnen worden uitgelegd. Het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” kan op meerdere manieren worden uitgelegd, maar de einddatum van 24 mei 2021 niet. Het hof heeft om die reden bepaald dat de man tot 24 mei 2021 partneralimentatie moet betalen aan de vrouw.

Tegen die beslissing is de vrouw in cassatie bij de Hoge Raad gegaan, maar zonder succes. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk is, omdat bij de uitleg van begrippen die op meerdere manieren kunnen worden uitgelegd, moet worden gekeken naar de bedoelingen van partijen en de aannemelijkheid van de door hen bedoelde rechtsgevolgen. Met het beding om de overeenkomst “uitsluitend grammaticaal” uit te leggen hebben partijen juist beoogt dat  uit te sluiten De Hoge Raad laat de beslissing van het hof, dat de partneralimentatie op 24 oktober 2021 is geëindigd, om die reden in stand. Hierbij wordt opgemerkt dat de vrouw in cassatie niet had aangevoerd dat het hof de uitlegmaatstaf “uitsluitend grammaticaal” onjuist had toegepast.

Conclusie
De uitkomst voelt (wat) onbevredigend. De partneralimentatie eindigt eerder dan dat de vrouw de pensioengerechtigd wordt, terwijl de bedoeling van partijen ogenschijnlijk lijkt te zijn geweest om de vrouw (mede) door middel van partneralimentatie tot haar pensioengerechtigde leeftijd in haar levensonderhoud te kunnen laten voorzien. Door de overeengekomen uitlegmaatstaf (en hoe in deze zaak is geprocedeerd) komt de rechter echter niet toe aan wat partijen hebben bedoeld af te spreken.

Het is dan ook de vraag of het verstandig is om – in afwijking van de Haviltex-norm – een dergelijke uitlegmaatstaf overeen te komen. Ook om die reden is het verstandig om u bij de totstandkoming van een overeenkomst deskundig te laten adviseren.

Wilt u hierover of over een andere contractuele kwestie meer weten, neem dan contact op met Robin de Jong

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Ondernemingsrecht

16 november 2023

Omdat je verder wilt

CertAlert!: een huurverhogingspercentage van 14,53% is volgens de kantonrechter te Rotterdam naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

Van (bijna) geen uitspraken over het indexeren van de huurprijs bij bedrijfsonroerendgoed, komen er nu steeds meer. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, maar wel dat het allemaal om de redelijkheid en billijkheid draait! Eerder schreven wij over de indexering van de huurprijs. Bij de beoordeling daarvan wegen alle omstandigheden van het geval mee. Dat betekent ook dat in de ene zaak de verhuurder in het gelijk wordt gesteld, maar in de volgende zaak de huurder. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van 3 november 2023, waarin de kantonrechter oordeelt dat een huurverhogingspercentage van 14,53% niet door de beugel kan (ECLI:NL:RBROT:2023:10295). In een andere zaak kon een huurverhogingspercentage van 14,50% wel (ons artikel hierover leest u hier). De kantonrechter vindt het met name relevant dat partijen de wijziging van de huurprijs hebben gekoppeld aan de CPI met als doel de huurprijs te corrigeren voor de situatie dat sprake is van inflatie. Gebleken is echter dat de (oude) CPI-berekeningsmethode niet adequaat is om een goed beeld te geven van de inflatie, reden waarom het Centraal Bureau voor de Statistiek de berekeningsmethode vanaf juni 2023 heeft aangepast. Omdat de CPI over september 2022 een te hoog, niet reëel prijsindexcijfer weergeeft, zou onverkorte toepassing daarvan niet leiden tot het door partijen beoogde resultaat. Daar komt bij dat huurders als het ware dubbel belast worden, omdat zij zelf de hoge energiekosten moeten dragen en daarnaast de stijging van de energiekosten doorberekend krijgen in de hogere huurprijs.

Hoewel het te hoge indexcijfer met de oude berekeningsmethode in 2024 wordt gecorrigeerd, en daarmee het nadeel van de desbetreffende huurders wordt opgeheven, is het niet gerechtvaardigd dat huurders over een periode van een jaar een veel hogere huurprijs betalen dan wanneer de nieuwe methode zou zijn toegepast. De kantonrechter ziet in beginsel reden voor een aanpassing van de indexering van de huurprijs.

Een (fors) huurverhogingspercentage kan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Welke omstandigheden relevant zijn wordt per geval beoordeeld. We kijken graag met je mee!

Heb je vragen over dit onderwerp, neem contact op met Rogier, Fatima, Macy of het vastgoed team.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

9 november 2023

Omdat je verder wilt

CertAlert! Indexering huurprijs bedrijfsruimten van 14,5% blijft in stand

Bijna alle huurovereenkomsten bevatten een bepaling die voorziet in de mogelijkheid om de huurprijs jaarlijks te indexeren. De huurprijs wordt geïndexeerd aan de hand van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI). De CPI geeft de gemiddelde prijsverandering weer van goederen en diensten die huishoudens aanschaffen. Een eerlijke manier om de huurprijs te indexeren zou men denken, maar volgens huurders zitten er nogal wat haken en ogen aan deze methode. Een van de redenen is dat door de oorlog in Oekraïne de energieprijzen fors zijn gestegen. Dit heeft ook invloed gehad op de CPI, terwijl de huurder die (hogere) energierekening ook zelf gepresenteerd krijgt.

Voorlopig oordeel en oordeel bodemrechter
In een eerdere kortgedingprocedure heeft de voorzieningenrechter overwogen dat een huurprijsverhoging van 14,5% niet door de beugel kan, omdat de gebruikte berekeningsmethode vanaf het moment waarop de energieprijzen explosief gingen stijgen, volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek niet (meer) adequaat is. Dat was echter een voorlopig oordeel. Recent kwam de bodemrechter in de uitspraak van 25 oktober 2023 tot een ander oordeel (ECLI:NL:RBGEL:2023:5905). In die zaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat een indexeringspercentage van 14,5 % niet per definitie onaanvaardbaar is. De twee grondslagen die door huurder naar voren zijn gebracht, worden hierna besproken.

Onvoorziene omstandigheid
Allereerst betoogde huurder dat sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258 BW, waardoor de huurverhoging van 14,5 % geen stand kan houden. Volgens de kantonrechter is geen sprake van een onvoorziene omstandigheid. Uit de huurovereenkomst blijkt namelijk dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst een dergelijke huurverhoging voorzien hebben. Partijen hebben in de algemene huurvoorwaarden opgenomen dat bij stijging van de huur met meer dan 10% de waarborgsom moet worden aangevuld. Het verweer dat sprake zou zijn van een onvoorziene omstandigheid, wordt dan ook door de rechter verworpen.

In strijd met redelijkheid en billijkheid
Verder vindt de huurder dat de huurprijsverhoging van 14,5 % – gelet op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW – in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook dit verweer wordt door de kantonrechter verworpen. Niet in geschil is namelijk dat het CPI-cijfer overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst is berekend. Dat door de oorlog in Oekraïne de CPI hoger is uitgevallen, maakt niet per definitie dat het hanteren daarvan onredelijk is. Gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval. Een omstandigheid die bij de beoordeling meeweegt is dat verhuurder met dezelfde hoge kosten te maken heeft. Ook is bij de beoordeling relevant dat partijen voor de CPI-methodiek hebben gekozen zonder daaraan een maximum te verbinden. Tot slot betrekt de kantonrechter ook het feit dat het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft aangeraden de CPI te blijven gebruiken. De door verhuurder gevorderde verklaring voor recht dat de huurprijs per 1 januari 2023 met 14,5 % is verhoogd, wordt dan ook toegewezen.

Hoe verder?
Met de voorgaande uitspraak wordt duidelijk dat alle omstandigheden van het geval meewegen bij de beoordeling van een (on)aanvaardbaar huurverhogingspercentage. Dat door de oorlog in Oekraïne alle prijzen fors zijn gestegen, betekent echter niet zonder meer dat een (fors) huurverhogingspercentage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een indexering met 14,5% is ook niet zonder meer een onvoorziene omstandigheid. Het zal per geval beoordeeld moeten worden.

Certa informeert en adviseert graag!
Heb je vragen over dit onderwerp, neem contact op met Rogier, Fatima, Macy of het vastgoed team.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

31 oktober 2023

Omdat je verder wilt

Het leveren van bewijs bij medehuurderschap

De laatste tijd is er steeds meer te doen om het “medehuurderschap”. In het nieuws verschijnen verschillende artikelen over bijvoorbeeld kinderen van overleden ouders die in de woning willen blijven wonen. Indien de huurder of verhuurder naar de rechter gaat, wie moet dan wat bewijzen?

Medehuurderschap
Wie niet met de huurder is getrouwd of geregistreerd partner is, maar wel met de huurder samenwoont, wordt niet automatisch medehuurder. Hij kan samen met de huurder de verhuurder vragen om met het medehuurderschap in te stemmen. Indien de verhuurder niet akkoord gaat, dan kan de rechter worden verzocht om de samenwoner medehuurder te maken.

De rechter zal het verzoek afwijzen, indien:
a) de beoogd medehuurder niet tenminste 2 jaar zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad en daar met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert;
b) de beoogd medehuurder onvoldoende financiële waarborgen biedt; of
c) sprake is van misbruik van medehuurderschap. Dit houdt kort gezegd in dat het de beoogd medehuurder er uitsluitend om te doen is dat hij de positie van huurder krijgt.

Bewijslast
Het uitgangspunt is dat degene die zich jegens de verhuurder beroept op een recht, de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de feiten waaruit dit recht volgt. Het is dus aan de beoogd medehuurder om aan te tonen dat hij minstens twee jaar in de woning zijn hoofdverblijf heeft gehad en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert. Ten aanzien van de specifieke vereisten geldt nog het volgende.

a) hoofdverblijf en duurzame gemeenschappelijke huishouding
Het hebben van hoofdverblijf houdt in dat de beoogd medehuurder daadwerkelijk in de woning woont. Het bewijs van het hoofdverblijf moet door de huurder worden geleverd aan de hand van feitelijke omstandigheden. Alleen een inschrijving in het bevolkingsregister is niet voldoende.

Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding houdt in dat men dagelijkse bezigheden, zoals eten, huishouding en televisie kijken, samen doet. Degene die een beroep doet op een gemeenschappelijke huishouding heeft een “verzwaarde stelplicht”. Als de verhuurder betwist dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, moet de beoogd medehuurder voldoende concrete feiten over de gestelde gemeenschappelijke huishouding aanvoeren om voor de verhuurder duidelijk te maken tegen welke feiten hij zijn verweer precies moet richten. Daarbij geldt dat naarmate de verhuurder concreter is in het betwisten van de gemeenschappelijke huishouding, de beoogd medehuurder concreter moet zijn in zijn stellingen dat daarvan sprake is.

Deze verzwaarde stelplicht geldt niet voor de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding. Duurzaam houdt in: op de toekomst gericht. Of sprake is van duurzaamheid, wordt bepaald door objectieve factoren, zoals de duur van de gemeenschappelijke huishouding, en subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen.

b) onvoldoende financiële waarborgen
De verhuurder kan zich tegen het medehuurderschap verzetten door te stellen dat de beoogd medehuurder onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. Dit betreft een zogenoemd “bevrijdend” verweer, zodat het aan de verhuurder is om aan te tonen dat de beoogd medehuurder niet zelfstandig de huur kan betalen. De vaststelling hiervan vergt echter inzicht in de financiële positie van de beoogd medehuurder. Deze gegevens liggen in het domein van de beoogd medehuurder. Daarom kan van de beoogd medehuurder worden verlangd dat hij voldoende concrete gegevens over zijn inkomen en zijn vermogen verschaft ter onderbouwing van zijn betwisting.

c) misbruik van medehuurderschap
De kantonrechter moet een verzoek tot medehuurderschap ook afwijzen als het duidelijk is dat het de beoogd medehuurder er uitsluitend om te doen is dat hij de positie van huurder krijgt. De verhuurder zal moeten bewijzen dat er sprake is van misbruik van medehuurderschap.


Vragen over het leveren van bewijs bij medehuurderschap? Neem contact met op met Juliette Soomers of Lisanne Hennink.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

31 oktober 2023

Omdat je verder wilt

Duurt de bestuursrechtelijke procedure te lang? Mogelijk heb je recht op immateriële schadevergoeding

Inleiding
De doorlooptijden van bestuursrechtelijke procedures worden steeds langer als gevolg van de toenemende werkdruk bij bestuursorganen en bestuursrechters. De invoering van de Omgevingswet zal dit verergeren. Naar verwachting zullen termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke zaken vaker voorkomen. Hieronder lees je meer over de termijnoverschrijding, wanneer je recht hebt op immateriële schadevergoeding en hoe hoog het bedrag is.

Redelijke termijn
In artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: ”EVRM”) staat het recht op een eerlijk proces. Dit betekent dat een juridisch geschil binnen een “redelijke termijn” moet zijn afgehandeld. Volgens vaste rechtspraak geldt dat bestuursrechtelijke geschillen binnen vier jaar moeten zijn afgedaan. De redelijke termijn voor bezwaar en beroep samen is twee jaar en wordt onderverdeeld in zes maanden voor bezwaar en achttien maanden voor beroep in eerste aanleg. De termijn begint op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Voor hoger beroep geldt twee jaar. Bij overschrijding van deze termijnen, heb je in principe recht op EUR 500,- aan immateriële schadevergoeding voor ieder half jaar overschrijding. Hierop bestaan uitzonderingen. Het totaal wordt naar boven afgerond.

Omgevingswet
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet inwerking. De Omgevingswet zal juridische vraagstukken opleveren. Hierover zal dus meer worden geprocedeerd. De Raad van State gaf in april 2023 aan dat de Omgevingswet veel nieuwe procedures met zich zal brengen om de grijze gebieden van de Omgevingswet in te kleuren. Dit betekent dat het toenemende aantal omgevingsrechtelijke geschillen zal leiden tot oplopende werkvoorraden en dus langere doorlooptijden.

Conclusie en gevolgen praktijk
De conclusie is dat bestuursrechtelijke procedures nog langer zullen duren. Het is van belang om de termijnen goed in de gaten te houden. Mogelijk kun je aanspraak maken op immateriële schadevergoeding bij termijnoverschrijding.

Vragen over je recht op of het verzoeken om schadevergoeding in het bestuursrecht? Neem contact met ons op. Certa helpt je verder.

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Advocaat
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 7
  • Pagina 8
  • Pagina 9
  • Pagina 10
  • Pagina 11
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 22
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV