• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

17 oktober 2023

Omdat je verder wilt

NEWSFLASH: Wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’.

Vrijdag 6 oktober 2023 is het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ gepubliceerd voor internetconsultatie. Het wetsvoorstel bevat een toetsingskader waarmee aan de hand van elementen bepaald kan worden of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Wanneer is sprake van een arbeidsovereenkomst?
Het onderscheid tussen een ZZP’er en een arbeidsovereenkomst is al jaren een veelbesproken onderwerp. Het wetsvoorstel is een reactie op de vele rechtszaken en discussies van de afgelopen jaren over de status van zzp’ers, zoals Uber en Deliveroo. De verduidelijkingen moeten leiden tot een consistente beoordeling van arbeidsrelaties en duidelijkheid bieden voor zowel opdrachtgevers als zzp’ers.

Belangrijkste punten van het wetsvoorstel:
Centraal in deze voorgestelde wetgeving staan twee cruciale wijzigingen. Door deze twee voorgestelde wijzigingen zou duidelijker moeten zijn in welke gevallen sprake is van een arbeidsovereenkomst (en wanneer dus de arbeidsrechtelijke regels van toepassing zijn) en wanneer niet.

Het wordt verduidelijkt wanneer sprake is van “werken in dienst van een werkgever” én wordt een nieuw rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst geïntroduceerd.

  1. Wettelijk vereiste voor gezag: De wetgever beoogt het criterium “in dienst van” te verduidelijken door een nieuwe wettelijke formule waarin de bestaande jurisprudentie wordt gecodificeerd, hierbij ligt de nadruk op ondernemerschap. Het betreft een toetsingskader met drie criteria:
    a) de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever;
    b) de arbeid of de werknemer zijn organisatorisch ingebed in de organisatie van de werkgever; en
    c) de werknemer verricht de arbeid niet voor eigen rekening en risico.
  2. Rechtsvermoeden op basis van tarief: Als een werknemer een vergoeding van maximaal € 32,24 per uur krijgt, wordt verondersteld dat er een arbeidsovereenkomst bestaat.

Huidige status:
Het wetsvoorstel is momenteel in de consultatiefase en moet nog worden besproken in de Eerste en Tweede Kamer. Het kan dus nog wijzigingen ondergaan. De verwachting is dat de wetgeving uiterlijk op 1 januari 2025 wordt afgerond en op 1 juli 2025 in werking treedt.

Gevolgen?
Men vermoedt dat na de mogelijke invoering van het wetsvoorstel minstens 50% van de zzp’ers als werknemers zal worden gezien! Dit zou dan ook een bom leggen onder de ZZP-constructie die op dit moment veel voorkomt in bijvoorbeeld de zorg en het onderwijs.

Advies:
Gebaseerd op het wetsvoorstel zullen organisaties beperkter zzp’ers kunnen inzetten via een overeenkomst van opdracht. Hoewel het momenteel een voorstel betreft, bevat het ook delen van de huidige beleidsrichtlijnen van de Belastingdienst over de gezagsverhouding. Het streven is om het wetgevingstraject tegen 1 januari 2025 te voltooien.

De inwerkingtreding staat gepland voor 1 juli 2025, wat een voorbereidingstijd van 6 maanden geeft. Er is geen overgangsregeling, dus zodra de wet van kracht is, geldt deze ook direct voor bestaande overeenkomsten. Ondanks dat het nog een wetsvoorstel betreft, onderstreept ook de Memorie van Toelichting het belang van vroegtijdige aandacht voor de huidige contractvormen.

  • Kort gezegd, wacht niet tot het laatste moment. Bekijk wat dit voorstel betekent voor uw organisatie, vooral in termen van werkinstructie en organisatorische integratie versus de zelfstandigheid van de opdrachtnemer.

Heeft u vragen of wilt u meer weten over wat dit voorstel kan betekenen voor uw organisatie? Aarzel dan niet om vrijblijvend contact op te nemen met Barbara Veldmaat en Serena Bank.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Arbeidsrecht

16 oktober 2023

Omdat je verder wilt

CertAlert! Huurprijswijziging: In de juridische wereld kunnen soms dingen eerst niet en dan toch weer wel (of juist andersom). Omgekeerde wereld

Het huurprijswijzigingsbeding is momenteel een (heel) erg hot topic. Wat is er aan de hand?

Richtlijn oneerlijke bedingen – huurprijswijziging
Bij woonruimte (overigens ook bij bedrijfsruimte) is het gebruikelijk dat de huurprijs wordt geïndexeerd. Het beding in het huurcontract komt er dan bijvoorbeeld op neer dat de huur jaarlijks kan worden verhoogd met het jaarindexcijfers van de gezinsconsumptie (zoals bekend gemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek) met een extra maximale verhoging van 5%. Tot zover is er niets aan de hand.

Op enig moment ontstaat er een huurachterstand en de verhuurder besluit de vordering aan de rechter voor te leggen om met het vonnis tot incasso te kunnen overgaan. Omdat huurovereenkomsten voor woonruimte in de regel worden gesloten met consumenten, moet de kantonrechter ambtshalve toetsen aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).

Oneerlijk
In bijna alle gevallen komt de kantonrechter tot het oordeel dat het huurprijswijziging beding oneerlijk is. Dat is het geval, omdat het in de huurcontract opgenomen wijzigingsbeding de verhuurder de bevoegdheid geeft om de huurprijs eenzijdig te wijzigen. Bovenop het jaarindexcijfers heeft de verhuurder de bevoegdheid om een extra verhoging toe te passen. Welk percentage er bij komt, is op het moment van ondertekenen van het contract echter niet duidelijk. Verder vindt de kantonrechter relevant dat het huurprijswijzigingsbeding uitsluitend ziet op de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurprijs te verhogen. Een verlaging voor de huurder zit er niet in. Evenmin is duidelijk welke reden een eventuele extra verhoging heeft, zodat de huurders volledig aan de willekeur van de verhuurder zijn overgeleverd. Dat betekent dat het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk wordt verstoord ten nadele van de huurders en het huurprijswijzigingsbeding daarom oneerlijk is en voor vernietiging in aanmerking komt (ontleend aan Bouwinvest-uitspraak ECLI:NL:RBAMS:2023:3124).

 Gevolg – lege handen
Wat is het gevolg: Wat begon als een procedure over een huurachterstand is aan het eind een “huurvoorstand”. Een omgekeerde wereld. De verhuurder kan zich na de vernietiging van het beding niet meer op het beding beroepen, maar het gaat verder. Omdat sprake is van een oneerlijk beding, is terugvallen op een de wettelijke regeling ook niet mogelijk. Dit volgt uit andere jurisprudentie (HvJ EU 27 januari 2021, Dexia-arresten en HR 10 februari 2023 ECLI:NL:HR:2023:198). Bij deze stand van zaken staat de verhuurder definitief met lege handen als het over het wijzigen (lees: verhogen) van de huurprijs gaat.

Oplossing
In de juridische werkelijkheid kan de verhuurder de huur dus nooit meer verhogen. Pas als er een nieuwe huurder is en de verhuurder past het beding aan of beroept zich op de wet, wordt dat pas weer mogelijk. Of is het misschien anders? Huur is een duurovereenkomst. Dat is anders dan een eenmalige transactie, zoals online verkopen. Bij die laatste overeenkomsten kunnen per direct algemene voorwaarden worden aangepast als deze oneerlijk zijn. Bij duurovereenkomsten voor bepaalde tijd (die op enig moment zullen aflopen) of overeenkomsten voor onbepaalde tijd die eenvoudig beëindigd kunnen worden, kunnen ook relatief eenvoudig nieuwe algemene voorwaarden gebruikt worden. Voor huurovereenkomsten met betrekking tot woonruimte ligt dat allemaal heel anders. Uit de uitspraak van de kantonrechter Amsterdam van 3 oktober 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5949) volgt dat de wettelijke regeling voor huur van woonruimte meebrengt dat huurder en verhuurder over en weer verplicht zijn zich als een goed verhuurder respectievelijk een goed huurder te gedragen. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter voor de huurder mee dat deze een aanbod van de verhuurder tot schrapping van het oneerlijke beding en vervanging door een eerlijk beding behoort te aanvaarden, omdat daarmee het doel van de Richtlijn wordt bereikt.

In de juridische wereld kunnen soms dingen niet en dan op een andere manier toch weer wel!

Vragen over het huurrecht. Neem contact op met Rogier Visser

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

25 september 2023

Omdat je verder wilt

Het verstrekken van onjuiste informatie kan leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid

Zoals wij in eerdere publicaties over het onderwerp bestuurdersaansprakelijkheid hebben aangegeven, is een bestuurder van een rechtspersoon in principe niet aansprakelijk voor de schulden van die rechtspersoon.

Daarvoor is de rechtspersoon namelijk zelf aansprakelijk. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen mogelijk.

Ernstig verwijt

Voor aansprakelijkheid van een bestuurder voor schulden van een rechtspersoon geldt een hoge drempel. Een bestuurder is alleen aansprakelijk voor het niet nakomen van een verbintenis door de rechtspersoon en het onverhaalbaar zijn van de schade, wanneer diens handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat de bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder kan onder meer worden aangenomen, wanneer deze bij het namens de rechtspersoon aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Onder omstandigheden kan het selectief betalen van schuldeisers ertoe leiden dat een bestuurder daarover persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt; daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, zoals bevoordeling van een schuldeiser of persoonlijk profijt voor de betrokken bestuurder.

Recente uitspraak

In een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 5 september 2023 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2023:7463 is een dergelijke uitzondering aan de orde gekomen. Dit betrof het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden Nederland. In die zaak is de betreffende bestuurder aansprakelijk gehouden voor een gedeelte van de onbetaalde schulden die deze bestuurder namens een aantal rechtspersonen (hierna de debiteur) was aangegaan. De reden voor deze persoonlijke aansprakelijkheid was erin gelegen dat deze bestuurder gedurende een langere periode onjuiste informatie had verstrekt aan de betreffende crediteur over het alsnog kunnen betalen van deze schulden door de debiteur.

Onjuiste informatie

De debiteur nam op basis van een raamovereenkomst voor een lagere periode producten af van de crediteur in de vorm van het gebruik van tankpassen die door de crediteur aan ter beschikking werden gesteld. Gedurende de looptijd van deze overeenkomst is een schuld ontstaan van de debiteur aan de crediteur. De schuld is in de loop der tijd opgelopen tot circa € 1.500.000,=. In reactie op de aanmaningen en sommaties van de crediteur om betaling te verkrijgen, stelde de bestuurder steeds dat de debiteur niet kon betalen in verband met een technisch probleem dat door de crediteur zou zijn veroorzaakt, als gevolg van een wijziging van haar declaratiesysteem. Hierdoor kon de debiteur op haar beurt niet bij haar klanten declareren en bij de belastingdienst BTW en accijnzen terugvorderen. Zodra dit probleem echter zou zijn opgelost, zou de debiteur weer kunnen declareren en inkomsten genereren. Daarmee zou de schuld aan de crediteur alsnog kunnen worden ingelopen, aldus de bestuurder. Op basis hiervan bleef de crediteur bereid om haar producten aan de debiteur door te leveren en mocht de debiteur dus gebruik blijven maken van de tankpassen. Als gevolg hiervan is de betalingsachterstand van de debiteur aan de crediteur echter verder opgelopen. Uit onderzoek door de crediteur is achteraf gebleken dat de door de bestuurder verstrekte informatie onjuist was. In tegenstelling tot hetgeen de bestuurder beweerde, bleek de debiteur weldegelijk in staat te zijn geweest om bij haar klanten te declareren en bij de Belastingdienst BTW en accijnzen terug te vorderen. In werkelijkheid had de debiteur de hiermee verband houdende inkomsten al volledig ontvangen, maar waren deze inkomsten niet gebruikt om de facturen van de crediteur te voldoen. Omdat de debiteur geen andere inkomsten genoot, was zij niet meer in staat om de aldus opgelopen betalingsachterstand op een alternatieve wijze aan de crediteur te voldoen.

Procedure

Net als de Rechtbank beoordeelde het Gerechtshof dit gedrag van de bestuurder als zodanig onzorgvuldig, dat hem daarover een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat handelen en nalaten bestond meer specifiek uit (1) het doen van onjuiste mededelingen over de nog door de debiteur van de Belastingdienst en klanten te ontvangen bedragen, (2) het wekken van de onjuiste verwachting dat de debiteur de van de Belastingdienst en klanten ontvangen bedragen had doorbetaald en zou blijven doorbetalen aan de crediteur, en (3) het wekken van de onjuiste verwachting dat deze ontvangsten voldoende zouden zijn voor de debiteur om haar betalingsachterstand tegenover de crediteur tijdig af te lossen. Aan de hand van de in de procedure overgelegde bewijsstukken is door de Rechtbank een zogenaamde peildatum vastgesteld, vanaf wanneer de bestuurder zich in ieder geval had moeten onthouden van het doen van de genoemde onjuiste uitlatingen. De bestuurder is door de Rechtbank aansprakelijk gehouden voor het bedrag waarmee de betalingsachterstand van de debiteur aan de crediteur vervolgens na die peildatum nog verder is opgelopen. Het Gerechtshof heeft deze beslissing van de Rechtbank in hoger beroep als juist beoordeeld.

Conclusie

De conclusie die uit deze uitspraak kan worden getrokken is dat crediteuren zich er niet bij hoeven neer te leggen, wanneer zij door een debiteur onjuist worden geïnformeerd en daardoor worden benadeeld.

In dat geval kan een bestuurder die zich hieraan schuldig maakt aansprakelijk worden gesteld voor de schade die de crediteur hierdoor lijdt.

Vragen over bestuurdersaansprakelijkheid? Neem contact op met Seerp Gratama.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Ondernemingsrecht

20 september 2023

Omdat je verder wilt

Newsflash: Miljoenennota 2024

Algemeen:

Prinsjesdag is traditioneel de dag waarop het kabinet haar financiële plannen voor het komende jaar presenteert. Hoewel het huidige kabinet demissionair is, betekent dit niet dat er geen belangrijke wijzigingen op stapel staan. Demissionair minister van Financiën, Sigrid Kaag, maakt in de Miljoenennota 2024 duidelijk dat het kabinet streeft naar ‘herverdeling’. Hieronder hebben we de meest relevante punten per rechtsgebied voor u samengevat.

Ondernemingsrecht:

  1. De afschaffing van het STAP-budget per 2024 zorgt voor een vrijmaking van € 73,5 miljoen voor de SLIM-regeling, bedoeld om individuele scholing binnen mkb-ondernemingen te bevorderen.
  2. Subsidies voor duurzame investeringen (ISDE-regeling) krijgen een verhoging van € 1,38 miljard.

Arbeidsrecht:

  1. Voor 2024 wordt een gemiddelde cao-loonsverhoging van 5,8% verwacht.
  2. De invoering van het wettelijk minimumuurloon is bevestigd, en wordt gebaseerd op een 36-urige werkweek vanaf 2024.
  3. Maximale onbelaste reiskostenvergoeding stijgt naar € 0,23 per kilometer.
  4. Vrije ruimte van de werkkostenregeling voor 2024 is vastgesteld op 1,92% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom.
  5. Beperking 30%-regeling. Als u in 2024 van plan bent om buitenlandse werknemers met speciale expertise of talent aan te nemen, houd dan rekening met een beperking op de 30%-regeling. Vanaf 1 januari 2024 mag u deze regeling alleen toepassen tot een vastgesteld maximumbedrag. Dit bedrag wordt jaarlijks herzien en aangepast

Bestuursrecht:

  1. Bestaanszekerheid: kabinet trekt € 2 miljard uit om armoede te bestrijden. Hieronder valt de verhoging van het kindgebondenbudget, zorg- en de huurtoeslag.
  2. Gratis maaltijden voor basisscholen en middelbare scholen blijven beschikbaar voor scholen met een hoge concentratie aan leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen.
  3. Energie: Continuatie van het Tijdelijk Noodfonds Energie en wijzigingen in belastingen op gas en stroom.
  4. Zorg: Zorgverzekering premie ondergaat wijzigingen.

Vastgoed:

  1. Het kabinet trekt € 750 miljoen uit voor de verhoging van de huurtoeslag, wat een stijging betekent van maximaal € 416 per jaar.
  2. De belasting op gas gaat omhoog met ongeveer 10 cent per kuub, terwijl de belasting op stroom iets afneemt, resulterend in een jaarlijkse stijging van de energierekening met circa € 90.
  3. 17 aanlegprojecten en het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol zijn voorlopig van de baan.

Let op: het staat nog niet vast wanneer de (wets)wijzigingen precies ingaan. Neem vrijblijvend contact op met ons kantoor voor een persoonlijk advies.

 

Newsflash: Dutch “Miljoenennota” (Budget Memorandum) 2024

Prinsjesdag (Prince’s Day) is traditionally the day the Dutch Cabinet unveils its financial plans for the upcoming year. Despite the current Cabinet being a caretaker one, it does not mean there aren’t significant changes on the horizon. Acting Finance Minister, Sigrid Kaag, made it clear in the “Miljoenennota 2024” that the Cabinet aims for a ‘redistribution’. Below, we’ve summarized the most pertinent points based on Dutch legal areas.

Corporate Law:

  1. The abolition of the STAP-budget in 2024 has resulted in an allocation of € 73.5 million for the SLIM scheme, aimed to promote individual training within SMEs.
  2. Subsidies for sustainable investments (ISDE-regulation) will see an increase of € 1.38 billion.

Labor Law:

  1. A predicted average collective labor agreement (CAO) wage increase of 5.8% for 2024.
  2. The implementation of the statutory minimum hourly wage has been confirmed, based on a 36-hour workweek starting 2024.
  3. Maximum tax-free travel allowance will increase to € 0.23 per kilometer.
  4. The free allowance of the work-related expenses scheme for 2024 is set at 1.92% on the first € 400,000 of the fiscal wage bill.
  5. Limitation on the 30% Scheme: If you are planning to hire foreign employees with specialized expertise or talent in 2024, be aware of limitations on the 30% scheme. Starting from January 1, 2024, you can only apply this scheme up to a pre-determined maximum amount. This amount will be reviewed and adjusted annually.

Administrative Law:

  1. Social Security: the Cabinet has earmarked € 2 billion to combat poverty. This includes an increase in the child allowance, healthcare and rent allowance.
  2. Free meals remain available for primary and secondary schools that have a high concentration of students from low-income families.
  3. Energy: Continuation of the Temporary Emergency Fund for Energy and tax adjustments on gas and electricity.
  4. Health: Health insurance premiums will undergo changes.

Real Estate:

  1. The Cabinet will allocate € 750 million for an increase in the rent allowance, resulting in a rise of up to € 416 annually.
  2. Tax on gas will increase by about 10 cents per cubic meter, while electricity tax will slightly decrease, leading to an annual increase in energy bills by approximately € 90.
  3. 17 construction projects and extending the North/South Line to Schiphol are put on hold.

Note: It is not yet confirmed when the (legal) changes will take effect. Should you have any questions, please don’t hesitate to reach out to us.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Arbeidsrecht

20 september 2023

Omdat je verder wilt

De BKR-registratie in faillissement: een uitdaging

Het is een veelbesproken onderwerp en voor de meeste consumenten (zeker met het oog op het kopen van een huis) ongewenst om ermee te maken te krijgen: de BKR-registratie. Gedurende de looptijd van een kredietovereenkomst kun je te maken krijgen met de BKR-registratie. Is de schuld afgelost? Dan ben je niet zomaar van die BKR-registratie af. Vijf (!) jaar nadat de kredietaanbieder laat weten dat de kredietovereenkomst is beëindigd, wordt de BKR-registratie pas verwijderd. Er kan een verzoek worden gedaan om de verwijdering eerder plaats te laten vinden, maar daarvoor moet een procedure worden gestart.

Minister Schouten pleit voor een verkorting van deze termijn naar zes maanden, wanneer sprake is van een (geslaagd) schuldhulpverleningstraject. Bijvoorbeeld door (gedeeltelijke) aflossing van de schuld op basis van een getroffen regeling. Eigenlijk zou deze verkorte termijn ook dienen te gelden wanneer een krediet is afgelost c.q. beëindigd buiten een schuldhulpverleningstraject. Deze consumenten hebben recht op een “schone lei”.

Het organiseren van het verwijderen van de BKR-registratie kan – met name in geval van een faillissement – een uitdaging zijn. Een recent voorbeeld is het faillissement van Direct Pay Services (DPS). DPS kocht vorderingen uit hoofde van niet-betaalde rekeningen op consumenten op van telefoon- en postorderbedrijven. De vorderingen variëren van een paar tientjes tot honderden euro’s. DPS trachtte vervolgens deze vorderingen te incasseren. De vorderingen op de consumenten die niet aan hun betaalverplichtingen hebben voldaan, vallen in het faillissement.

De aangestelde curator heeft toegang tot de administratie van gefailleerde. Dit geldt ook voor de debiteurenportefeuille. De curator heeft kenbaar gemaakt dat het in het geval van DPS zou gaan om dossiers van 350.000 particulieren. Ruim 21.000 daarvan zouden bij het BKR geregistreerd zijn. De vraag is of op de curator de taak rust om iets met deze BKR-registraties te doen, zeker nu de particulieren door het faillissement geen toegang meer hebben tot hun (digitale) dossier.

De taak van een curator is op grond van de wet het beheren en vereffenen van de failliete boedel. Daarbij treedt de curator op in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. In het faillissement van DPS heeft de curator gemeld zich op het standpunt te stellen dat het “ongedaan maken” van de BKR-registraties niet tot zijn taak behoort.

Dat klinkt nogal cru; nu de curator toegang heeft tot de administratie en mogelijk de enige is die instructies aan de stichting BKR kan verstrekken. Daartegenover staat ook de schier onmogelijke taak van de curator om alle (BKR) posities te controleren en de administratie daarbij ook nog eens gebrekkig is. Daarbij speelt ook nog een rol dat de boedel ‘leeg’ is en niet over voldoende middelen beschikt om de curator of anderen te betalen.

De consumenten vallen daarmee tussen wal en schip, want bij wie kunnen ze dan wel aankloppen? Kennelijk niet bij de curator, maar ook niet bij stichting BKR nu zij – op basis van de gebruikelijke werkwijze – een bevestiging van DPS nodig hebben. Een procedure starten is kostbaar, zodat (toch) het bewerkstelligen via de curator de meest eenvoudige weg – voor de consumenten – lijkt te zijn.

Vooralsnog is de curator daar niet toe bereid. In onze optiek is dat gezien bovenstaande begrijpelijk. Het past ook niet bij de kerntaken van de curator om zich tegen BKR-registraties aan te bemoeien. Bovendien zouden de consumenten ook zelf over de (nodige) informatie moeten kunnen beschikken, waarmee stichting BKR – in een situatie van faillissement – kan worden geïnformeerd. Het verzoek komt dan weliswaar niet van de kredietverstrekker, maar als duidelijk is gemaakt (aan de hand van stukken) door de consument dat de vordering is ingelost, dan wel is verjaard, dan wel er een schuldenregeling tot stand is gekomen, zou dit ook geaccepteerd moeten kunnen worden. Het BKR zou dan, zeker in geval van een faillissement als DPS, gebruik moeten kunnen maken van een hardheidsclausule om zo (benadeelde) consumenten verder leed te besparen.

Inmiddels is duidelijk dat er Kamervragen zijn gesteld aan minister Schouten. Een antwoord op de vragen ligt er nog niet, maar mogelijkerwijs volgt een passende oplossing vanuit de politiek. In de tussentijd lijkt het BKR wel tot enige beweging bereid door de 21.000 noteringen (tijdelijk) te schrappen, maar een definitieve oplossing is dat niet. De consument lijkt (in ieder geval voorlopig) de verliezer en kan niet van de BKR registratie af. De politiek is dus aan zet.

Wij wachten de antwoorden op de Kamervragen af. Voor vragen over dit artikel of andere vraagstukken rondom faillissementen kan contact op worden genomen met Cedric de Breet en/of Macy Weij.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Insolventie

19 september 2023

Omdat je verder wilt

De BKR-registratie in faillissement: een uitdaging

Renovatie: om aanspraak te maken op een ‘verhuis’ kostenvergoeding is het niet altijd nodig dat er een verhuiswagen voorrijdt.

Renovatie

Een huurder heeft recht op rustig huurgenot. Dat is echter niet altijd zo. De wet bepaalt dat een huurder verplicht is zijn medewerking te verlenen aan dringende werkzaamheden. Bij renovatiewerkzaamheden dient de huurder de werkzaamheden alleen te gedogen als sprake is van een redelijk voorstel van de verhuurder. Renovatie ziet kort gezegd op een verbetering/vernieuwing. Als het in het kader van deze renovatie (lees: niet de dringende werkzaamheden) noodzakelijk is om te verhuizen, dan moet de verhuurder bijdragen aan de kosten van die verhuizing. Op dit moment is de bijdrage EUR 7.156,=. Dat is een vast/forfaitair bedrag. Uit de toelichting op deze vergoeding volgt dat het vaste bedrag de rechtszekerheid dient; geschillen tussen verhuurder en huurder over de daadwerkelijk gemaakte kosten zouden daarmee zoveel mogelijk worden vermeden. Of toch niet…

Verhuizen
Verhuizen? Of toch niet… In een procedure over de verhuiskostenvergoeding staat vast dat de huurder bij het verlaten van zijn woning voor een renovatie niet meer heeft meegenomen dan enkele persoonlijke voorwerpen. De huurder ging tijdelijk bij vrienden logeren. Het gerechtshof vindt dat er in dat geval geen sprake is van verhuizen en wijst er op dat in het normale taalgebruik “verhuizen” inhoudt dat een bewoner niet alleen als persoon zijn woning verlaat, maar ook dat hij meer meeneemt dan enkele logeerspullen. De vordering van de huurder met betrekking tot de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van (toen nog) EUR 6.095,= wordt afgewezen. De huurder is het hier niet mee eens en stapt naar de Hoge Raad.

(G)een verhuiswagen

Uit de beslissing van de Hoge Raad volgt dat het niet bepalend is of de huurder met zijn hele hebben en houden verhuist, maar de huurder aanspraak op de vaste vergoeding heeft als diens vertrek uit de woning noodzakelijk is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat die noodzaak er is als de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd terwijl de huurder in de woning blijft wonen. De aard en omvang van de werkzaamheden zijn echter niet allesbepalend. Het gaat ook om de specifieke omstandigheden van een individuele huurder. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een huurder die thuiswerkt (en geen alternatieve werkruimte beschikbaar is bij de werkgever). Het verhuizen van de inboedel is volgens de Hoge Raad niet van belang.

Het gerechtshof heeft het volgens de Hoge Raad dus niet goed beoordeeld. Een ander hof moet dat nu doen.

Positie verhuurder

De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat voor de verschuldigdheid van de minimumbijdrage volstaat dat de huurder de woning wegens de renovatie moet verlaten. Er hoeft geen sprake te zijn van een verhuizing naar normaal spraakgebruik. Dat neemt niet weg dat de forfaitaire minimumbijdrage een kostenpost is die de verhuurder liever zal willen vermijden. Een discussie over of er wel of niet verhuisd wordt, zal de verhuurder niet baten. Om de kosten van renovatie te beperken, kan aan de volgende oplossingen worden gedacht:

  1. De (forfaitaire) minimumbijdrage is niet verschuldigd als er een adequate wisselwoning ter beschikking wordt gesteld;
  2. Wat zijn de persoonlijke omstandigheden van de huurder? Denkbaar is dat door het nemen van bepaalde maatregelen kan worden voorkomen dat er voor (sommige) huurders een noodzaak tot verhuizing wegens een renovatie is;
  3. In uitzonderlijke gevallen, waarin kort gezegd sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan het beroep van de huurder op de minimumbijdrage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.

Vragen over renovatie in het huurrecht. Neem contact op met Rogier Visser of Lisanne Hennink

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 8
  • Pagina 9
  • Pagina 10
  • Pagina 11
  • Pagina 12
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 22
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV