• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Archief voor 2023

20 september 2023

Omdat je verder wilt

Newsflash: Miljoenennota 2024

Algemeen:

Prinsjesdag is traditioneel de dag waarop het kabinet haar financiële plannen voor het komende jaar presenteert. Hoewel het huidige kabinet demissionair is, betekent dit niet dat er geen belangrijke wijzigingen op stapel staan. Demissionair minister van Financiën, Sigrid Kaag, maakt in de Miljoenennota 2024 duidelijk dat het kabinet streeft naar ‘herverdeling’. Hieronder hebben we de meest relevante punten per rechtsgebied voor u samengevat.

Ondernemingsrecht:

  1. De afschaffing van het STAP-budget per 2024 zorgt voor een vrijmaking van € 73,5 miljoen voor de SLIM-regeling, bedoeld om individuele scholing binnen mkb-ondernemingen te bevorderen.
  2. Subsidies voor duurzame investeringen (ISDE-regeling) krijgen een verhoging van € 1,38 miljard.

Arbeidsrecht:

  1. Voor 2024 wordt een gemiddelde cao-loonsverhoging van 5,8% verwacht.
  2. De invoering van het wettelijk minimumuurloon is bevestigd, en wordt gebaseerd op een 36-urige werkweek vanaf 2024.
  3. Maximale onbelaste reiskostenvergoeding stijgt naar € 0,23 per kilometer.
  4. Vrije ruimte van de werkkostenregeling voor 2024 is vastgesteld op 1,92% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom.
  5. Beperking 30%-regeling. Als u in 2024 van plan bent om buitenlandse werknemers met speciale expertise of talent aan te nemen, houd dan rekening met een beperking op de 30%-regeling. Vanaf 1 januari 2024 mag u deze regeling alleen toepassen tot een vastgesteld maximumbedrag. Dit bedrag wordt jaarlijks herzien en aangepast

Bestuursrecht:

  1. Bestaanszekerheid: kabinet trekt € 2 miljard uit om armoede te bestrijden. Hieronder valt de verhoging van het kindgebondenbudget, zorg- en de huurtoeslag.
  2. Gratis maaltijden voor basisscholen en middelbare scholen blijven beschikbaar voor scholen met een hoge concentratie aan leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen.
  3. Energie: Continuatie van het Tijdelijk Noodfonds Energie en wijzigingen in belastingen op gas en stroom.
  4. Zorg: Zorgverzekering premie ondergaat wijzigingen.

Vastgoed:

  1. Het kabinet trekt € 750 miljoen uit voor de verhoging van de huurtoeslag, wat een stijging betekent van maximaal € 416 per jaar.
  2. De belasting op gas gaat omhoog met ongeveer 10 cent per kuub, terwijl de belasting op stroom iets afneemt, resulterend in een jaarlijkse stijging van de energierekening met circa € 90.
  3. 17 aanlegprojecten en het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol zijn voorlopig van de baan.

Let op: het staat nog niet vast wanneer de (wets)wijzigingen precies ingaan. Neem vrijblijvend contact op met ons kantoor voor een persoonlijk advies.

 

Newsflash: Dutch “Miljoenennota” (Budget Memorandum) 2024

Prinsjesdag (Prince’s Day) is traditionally the day the Dutch Cabinet unveils its financial plans for the upcoming year. Despite the current Cabinet being a caretaker one, it does not mean there aren’t significant changes on the horizon. Acting Finance Minister, Sigrid Kaag, made it clear in the “Miljoenennota 2024” that the Cabinet aims for a ‘redistribution’. Below, we’ve summarized the most pertinent points based on Dutch legal areas.

Corporate Law:

  1. The abolition of the STAP-budget in 2024 has resulted in an allocation of € 73.5 million for the SLIM scheme, aimed to promote individual training within SMEs.
  2. Subsidies for sustainable investments (ISDE-regulation) will see an increase of € 1.38 billion.

Labor Law:

  1. A predicted average collective labor agreement (CAO) wage increase of 5.8% for 2024.
  2. The implementation of the statutory minimum hourly wage has been confirmed, based on a 36-hour workweek starting 2024.
  3. Maximum tax-free travel allowance will increase to € 0.23 per kilometer.
  4. The free allowance of the work-related expenses scheme for 2024 is set at 1.92% on the first € 400,000 of the fiscal wage bill.
  5. Limitation on the 30% Scheme: If you are planning to hire foreign employees with specialized expertise or talent in 2024, be aware of limitations on the 30% scheme. Starting from January 1, 2024, you can only apply this scheme up to a pre-determined maximum amount. This amount will be reviewed and adjusted annually.

Administrative Law:

  1. Social Security: the Cabinet has earmarked € 2 billion to combat poverty. This includes an increase in the child allowance, healthcare and rent allowance.
  2. Free meals remain available for primary and secondary schools that have a high concentration of students from low-income families.
  3. Energy: Continuation of the Temporary Emergency Fund for Energy and tax adjustments on gas and electricity.
  4. Health: Health insurance premiums will undergo changes.

Real Estate:

  1. The Cabinet will allocate € 750 million for an increase in the rent allowance, resulting in a rise of up to € 416 annually.
  2. Tax on gas will increase by about 10 cents per cubic meter, while electricity tax will slightly decrease, leading to an annual increase in energy bills by approximately € 90.
  3. 17 construction projects and extending the North/South Line to Schiphol are put on hold.

Note: It is not yet confirmed when the (legal) changes will take effect. Should you have any questions, please don’t hesitate to reach out to us.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Arbeidsrecht

20 september 2023

Omdat je verder wilt

De BKR-registratie in faillissement: een uitdaging

Het is een veelbesproken onderwerp en voor de meeste consumenten (zeker met het oog op het kopen van een huis) ongewenst om ermee te maken te krijgen: de BKR-registratie. Gedurende de looptijd van een kredietovereenkomst kun je te maken krijgen met de BKR-registratie. Is de schuld afgelost? Dan ben je niet zomaar van die BKR-registratie af. Vijf (!) jaar nadat de kredietaanbieder laat weten dat de kredietovereenkomst is beëindigd, wordt de BKR-registratie pas verwijderd. Er kan een verzoek worden gedaan om de verwijdering eerder plaats te laten vinden, maar daarvoor moet een procedure worden gestart.

Minister Schouten pleit voor een verkorting van deze termijn naar zes maanden, wanneer sprake is van een (geslaagd) schuldhulpverleningstraject. Bijvoorbeeld door (gedeeltelijke) aflossing van de schuld op basis van een getroffen regeling. Eigenlijk zou deze verkorte termijn ook dienen te gelden wanneer een krediet is afgelost c.q. beëindigd buiten een schuldhulpverleningstraject. Deze consumenten hebben recht op een “schone lei”.

Het organiseren van het verwijderen van de BKR-registratie kan – met name in geval van een faillissement – een uitdaging zijn. Een recent voorbeeld is het faillissement van Direct Pay Services (DPS). DPS kocht vorderingen uit hoofde van niet-betaalde rekeningen op consumenten op van telefoon- en postorderbedrijven. De vorderingen variëren van een paar tientjes tot honderden euro’s. DPS trachtte vervolgens deze vorderingen te incasseren. De vorderingen op de consumenten die niet aan hun betaalverplichtingen hebben voldaan, vallen in het faillissement.

De aangestelde curator heeft toegang tot de administratie van gefailleerde. Dit geldt ook voor de debiteurenportefeuille. De curator heeft kenbaar gemaakt dat het in het geval van DPS zou gaan om dossiers van 350.000 particulieren. Ruim 21.000 daarvan zouden bij het BKR geregistreerd zijn. De vraag is of op de curator de taak rust om iets met deze BKR-registraties te doen, zeker nu de particulieren door het faillissement geen toegang meer hebben tot hun (digitale) dossier.

De taak van een curator is op grond van de wet het beheren en vereffenen van de failliete boedel. Daarbij treedt de curator op in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. In het faillissement van DPS heeft de curator gemeld zich op het standpunt te stellen dat het “ongedaan maken” van de BKR-registraties niet tot zijn taak behoort.

Dat klinkt nogal cru; nu de curator toegang heeft tot de administratie en mogelijk de enige is die instructies aan de stichting BKR kan verstrekken. Daartegenover staat ook de schier onmogelijke taak van de curator om alle (BKR) posities te controleren en de administratie daarbij ook nog eens gebrekkig is. Daarbij speelt ook nog een rol dat de boedel ‘leeg’ is en niet over voldoende middelen beschikt om de curator of anderen te betalen.

De consumenten vallen daarmee tussen wal en schip, want bij wie kunnen ze dan wel aankloppen? Kennelijk niet bij de curator, maar ook niet bij stichting BKR nu zij – op basis van de gebruikelijke werkwijze – een bevestiging van DPS nodig hebben. Een procedure starten is kostbaar, zodat (toch) het bewerkstelligen via de curator de meest eenvoudige weg – voor de consumenten – lijkt te zijn.

Vooralsnog is de curator daar niet toe bereid. In onze optiek is dat gezien bovenstaande begrijpelijk. Het past ook niet bij de kerntaken van de curator om zich tegen BKR-registraties aan te bemoeien. Bovendien zouden de consumenten ook zelf over de (nodige) informatie moeten kunnen beschikken, waarmee stichting BKR – in een situatie van faillissement – kan worden geïnformeerd. Het verzoek komt dan weliswaar niet van de kredietverstrekker, maar als duidelijk is gemaakt (aan de hand van stukken) door de consument dat de vordering is ingelost, dan wel is verjaard, dan wel er een schuldenregeling tot stand is gekomen, zou dit ook geaccepteerd moeten kunnen worden. Het BKR zou dan, zeker in geval van een faillissement als DPS, gebruik moeten kunnen maken van een hardheidsclausule om zo (benadeelde) consumenten verder leed te besparen.

Inmiddels is duidelijk dat er Kamervragen zijn gesteld aan minister Schouten. Een antwoord op de vragen ligt er nog niet, maar mogelijkerwijs volgt een passende oplossing vanuit de politiek. In de tussentijd lijkt het BKR wel tot enige beweging bereid door de 21.000 noteringen (tijdelijk) te schrappen, maar een definitieve oplossing is dat niet. De consument lijkt (in ieder geval voorlopig) de verliezer en kan niet van de BKR registratie af. De politiek is dus aan zet.

Wij wachten de antwoorden op de Kamervragen af. Voor vragen over dit artikel of andere vraagstukken rondom faillissementen kan contact op worden genomen met Cedric de Breet en/of Macy Weij.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Insolventie

19 september 2023

Omdat je verder wilt

De BKR-registratie in faillissement: een uitdaging

Renovatie: om aanspraak te maken op een ‘verhuis’ kostenvergoeding is het niet altijd nodig dat er een verhuiswagen voorrijdt.

Renovatie

Een huurder heeft recht op rustig huurgenot. Dat is echter niet altijd zo. De wet bepaalt dat een huurder verplicht is zijn medewerking te verlenen aan dringende werkzaamheden. Bij renovatiewerkzaamheden dient de huurder de werkzaamheden alleen te gedogen als sprake is van een redelijk voorstel van de verhuurder. Renovatie ziet kort gezegd op een verbetering/vernieuwing. Als het in het kader van deze renovatie (lees: niet de dringende werkzaamheden) noodzakelijk is om te verhuizen, dan moet de verhuurder bijdragen aan de kosten van die verhuizing. Op dit moment is de bijdrage EUR 7.156,=. Dat is een vast/forfaitair bedrag. Uit de toelichting op deze vergoeding volgt dat het vaste bedrag de rechtszekerheid dient; geschillen tussen verhuurder en huurder over de daadwerkelijk gemaakte kosten zouden daarmee zoveel mogelijk worden vermeden. Of toch niet…

Verhuizen
Verhuizen? Of toch niet… In een procedure over de verhuiskostenvergoeding staat vast dat de huurder bij het verlaten van zijn woning voor een renovatie niet meer heeft meegenomen dan enkele persoonlijke voorwerpen. De huurder ging tijdelijk bij vrienden logeren. Het gerechtshof vindt dat er in dat geval geen sprake is van verhuizen en wijst er op dat in het normale taalgebruik “verhuizen” inhoudt dat een bewoner niet alleen als persoon zijn woning verlaat, maar ook dat hij meer meeneemt dan enkele logeerspullen. De vordering van de huurder met betrekking tot de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van (toen nog) EUR 6.095,= wordt afgewezen. De huurder is het hier niet mee eens en stapt naar de Hoge Raad.

(G)een verhuiswagen

Uit de beslissing van de Hoge Raad volgt dat het niet bepalend is of de huurder met zijn hele hebben en houden verhuist, maar de huurder aanspraak op de vaste vergoeding heeft als diens vertrek uit de woning noodzakelijk is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat die noodzaak er is als de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd terwijl de huurder in de woning blijft wonen. De aard en omvang van de werkzaamheden zijn echter niet allesbepalend. Het gaat ook om de specifieke omstandigheden van een individuele huurder. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een huurder die thuiswerkt (en geen alternatieve werkruimte beschikbaar is bij de werkgever). Het verhuizen van de inboedel is volgens de Hoge Raad niet van belang.

Het gerechtshof heeft het volgens de Hoge Raad dus niet goed beoordeeld. Een ander hof moet dat nu doen.

Positie verhuurder

De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat voor de verschuldigdheid van de minimumbijdrage volstaat dat de huurder de woning wegens de renovatie moet verlaten. Er hoeft geen sprake te zijn van een verhuizing naar normaal spraakgebruik. Dat neemt niet weg dat de forfaitaire minimumbijdrage een kostenpost is die de verhuurder liever zal willen vermijden. Een discussie over of er wel of niet verhuisd wordt, zal de verhuurder niet baten. Om de kosten van renovatie te beperken, kan aan de volgende oplossingen worden gedacht:

  1. De (forfaitaire) minimumbijdrage is niet verschuldigd als er een adequate wisselwoning ter beschikking wordt gesteld;
  2. Wat zijn de persoonlijke omstandigheden van de huurder? Denkbaar is dat door het nemen van bepaalde maatregelen kan worden voorkomen dat er voor (sommige) huurders een noodzaak tot verhuizing wegens een renovatie is;
  3. In uitzonderlijke gevallen, waarin kort gezegd sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan het beroep van de huurder op de minimumbijdrage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.

Vragen over renovatie in het huurrecht. Neem contact op met Rogier Visser of Lisanne Hennink

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

15 september 2023

Omdat je verder wilt

CertAlert! Gedoogbeslissingen voor coffeeshophouders kunnen worden aangevochten.

Over het gedogen van coffeeshops heeft één van de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een belangrijke uitspraak gedaan. Kort gezegd heeft de Afdeling een nieuwe lijn bepaald voor het instellen van bestuursrechtelijke “rechtsmiddelen” (d.w.z. maken van bezwaar) tegen gedoogbeslissingen. Met andere woorden, het gedogen kan nu worden aangevochten. De nieuwe lijn houdt in dat een gedoogbeslissing (verlenging, weigering en intrekking van een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs) gelijk wordt gesteld met een besluit. Dit betekent dat het mogelijk is om tegen een gedoogbeslissing bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen.

Voorheen was het niet mogelijk om tegen een gedoogbeslissing voor coffeeshops bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in te stellen. Een coffeeshopexploitant moest eerst een overtreding van de Opiumwet begaan om vervolgens het sanctiebesluit aan te vechten en daarmee een oordeel te krijgen over de gedoogbeslissing. Nu is het mogelijk om direct tegen de gedoogbeslissing bezwaar te maken of beroep in te stellen. Dit geldt ook voor derden-belanghebbenden die het niet eens zijn met een gedoogbeslissing. Zij kunnen direct bezwaar maken of beroep instellen in plaats van vooraf een verzoek om handhaving in te dienen.

Let op, de nieuwe rechtspraak is slechts van toepassing op gedoogbeslissingen voor de verkoop van softdrugs. De nieuwe lijn is niet van toepassing op overige gedoogbeslissingen.

Vragen over (het aanvechten van) een gedoogbeslissing?
Neem contact met ons op. CERTA, omdat je verder wilt.

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Advocaat
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

28 augustus 2023

Omdat je verder wilt

Hoe ver strekt de zorgplicht van de gemeente bij het gebruik van rubbergranulaat?

Over het gedogen van coffeeshops heeft één van de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een belangrijke uitspraak gedaan. Kort gezegd heeft de Afdeling een nieuwe lijn bepaald voor het instellen van bestuursrechtelijke “rechtsmiddelen” (d.w.z. maken van bezwaar) tegen gedoogbeslissingen. Met andere woorden, het gedogen kan nu worden aangevochten. De nieuwe lijn houdt in dat een gedoogbeslissing (verlenging, weigering en intrekking van een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs) gelijk wordt gesteld met een besluit. Dit betekent dat het mogelijk is om tegen een gedoogbeslissing bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen.

Voorheen was het niet mogelijk om tegen een gedoogbeslissing voor coffeeshops bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in te stellen. Een coffeeshopexploitant moest eerst een overtreding van de Opiumwet begaan om vervolgens het sanctiebesluit aan te vechten en daarmee een oordeel te krijgen over de gedoogbeslissing. Nu is het mogelijk om direct tegen de gedoogbeslissing bezwaar te maken of beroep in te stellen. Dit geldt ook voor derden-belanghebbenden die het niet eens zijn met een gedoogbeslissing. Zij kunnen direct bezwaar maken of beroep instellen in plaats van vooraf een verzoek om handhaving in te dienen.

Let op, de nieuwe rechtspraak is slechts van toepassing op gedoogbeslissingen voor de verkoop van softdrugs. De nieuwe lijn is niet van toepassing op overige gedoogbeslissingen.

Vragen over (het aanvechten van) een gedoogbeslissing?
Neem contact met ons op. CERTA, omdat je verder wilt.

Inleiding

Gemeenten moeten zorgvuldiger bodemonderzoek doen bij het gebruik van rubbergranulaat. Op 23 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, één van de hoogste bestuursrechters (hierna: “Afdeling”), vier uitspraken gedaan over het handhavend optreden tegen het gebruik van rubbergranulaat als “infill-materiaal” op kunstgrasvelden. In alle uitspraken hebben de gemeenten niet voldaan aan de zorgplicht bij mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat. In dit artikel lees je over de grenzen van een bodemonderzoek bij het gebruik van rubbergranulaat in het kader van de zorgplicht van gemeenten en welke gevolgen dit heeft voor de handhavingspraktijk.

Rubbergranulaat en bodemverontreiniging 

Rubbergranulaat zijn kleine rubberen korreltjes gemaakt van gerecyclede autobanden. Veel sportverenigingen gebruiken rubbergranulaat op de kunstgrasvelden. Het gebruik van rubbergranulaat kan de bodem verontreinigen doordat veel korreltjes buiten de velden verspreid raken door bijvoorbeeld weersomstandigheden. De Afdeling oordeelde eerder in een uitspraak in oktober 2022 dat gebruik van rubbergranulaat is toegestaan, maar het gebruik wel onder de zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming (hierna: “Wbb”) valt. Dit betekent dat de eigenaar van de kunstgrasvelden met rubbergranulaat voldoende maatregelen moeten nemen die van hem kunnen worden verwacht om verontreiniging of aantasting van de bodem te voorkomen.

Zorgplicht

In deze zaken ging het om de vraag tot hoe ver de zorgplicht zich strekt. Volgens de Afdeling bestaat de zorgplicht uit een preventieve én een repressieve zorgplicht. De preventieve zorgplicht betekent niet dat gemeenten de rubbergranulaat geheel en permanent moet verwijderen. De gemeenten hadden in deze zaken voldoende maatregelen genomen en overeenkomstig het vastgestelde Zorgplichtdocument van 2020 met de opgenomen aanbevelingen gehandeld. De gemeenten voldeden aan de preventieve zorgplicht. De repressieve zorgplicht houdt in of er ook in dít geval geen sprake is van verontreiniging of aantasting van de bodem. Het doel van de Wbb is namelijk het zo veel mogelijk beperken van of ongedaan maken verontreiniging en aantasting van de bodem. De bodemonderzoeken van de gemeenten beperkten zich echter tot enkel de schadelijkheid van het element zink. Uit verschillende deskundigenberichten waaronder rapporten van het RIVM volgt dat ondanks dat het feit dat zink een goede gidsparameter is, bij rubbergranulaat ook andere schadelijke stoffen aanwezig zijn en de bodem kunnen verontreinigen. Volgens de Afdeling voldeden de gemeenten niet aan hun repressieve zorgplicht en waren de besluiten om het gebruik van rubbergranulaat niet te handhaven onvoldoende onderbouwd door verwijzing naar een bodemonderzoek enkel gericht op de schadelijkheid van zink.

Conclusie en gevolgen voor de praktijk

De conclusie is dat het gebruik van rubbergranulaat is toegestaan, maar gemeenten moeten wel voldoende zorgvuldig bodemonderzoek verrichten. Naast het opvolgen van de aanbevelingen in het Zorgplichtdocument, brengt de zorgplicht ook mee dat gemeenten te allen tijde verontreiniging of aantasting van de bodem zo veel mogelijk moeten beperken of ongedaan maken. In de praktijk mag de gemeente zich niet beperken tot de schadelijkheid van het element zink.

Heb je vragen over de handhaving van het gebruik van rubbergranulaat en kunstgrasvelden? Neem dan contact met ons op. Certa helpt je

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Advocaat
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

25 augustus 2023

Omdat je verder wilt

Bestuurdersaansprakelijkheid en matigingsgronden

In het algemeen zijn niet de bestuurders van een rechtspersoon aansprakelijk, maar de rechtspersoon zelf. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen. Zo kunnen bestuurders, in het geval van een faillissement van de rechtspersoon waarvan zij bestuurder zijn, door de curator aansprakelijk worden gesteld als er sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Als niet is voldaan aan de boekhoudplicht of wanneer de jaarrekeningen niet tijdig zijn gedeponeerd, dan geldt dat als onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder kan daartegen verweer voeren door aan te tonen dat het faillissement door andere (externe) oorzaken is ontstaan. Op basis hiervan kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld voor het gehele boedeltekort. Dat is het totaalbedrag aan de schulden dat niet kan worden voldaan, en dat kan uiteraard behoorlijk in de papieren lopen.

Bestuurdersaansprakelijkheid, artikelen 2:138 en 2:248 BW, onbehoorlijk bestuur
Een veel gebruikte grond voor de curator om de bestuurders aansprakelijk te stellen, zijn de artikelen 2:138 (voor de NV) en 2:248 BW (voor de BV).

Op grond van dit artikel is een bestuurder aansprakelijk voor het boedeltekort als:

1) hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld; en
2) aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de rechter het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn, kan verminderen wanneer hij dit bovenmatig doordeelt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. Daarbij kunnen ook de periode waarin de betreffende bestuurder als zodanig in functie is geweest en de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaatsvond een rol spelen.

Hoge Raad 21 april 2023
De wet geeft hiermee dus een mogelijkheid voor de rechter om het bedrag waarvoor een bestuurder aansprakelijk wordt gesteld, te matigen. Dit onderwerp is aan de orde gekomen in een uitspraak van de Hoge Raad 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:635. De specifieke vraag waar het in dit arrest om draait, is of de matigingsgronden in lid 4 van artikel 2:248 BW limitatief zijn.

De zaak draait feitelijk om twee bestuurders van een grote groep vennootschappen. De verschillende vennootschappen in deze groep werden failliet verklaard. De curator kwam na onderzoek tot de conclusie dat de bestuurders zich schuldig hadden gemaakt aan onbehoorlijk bestuur en dat zij aansprakelijk zijn voor het boedeltekort in het faillissement.

Hof
Deze zaak kwam eerst bij de rechtbank en het hof aan de orde voordat deze werd voorgelegd aan de Hoge Raad. Door het hof was een deskundige aangesteld die de oorzaken van het faillissement ging onderzoeken. Deze kwam tot de volgende conclusies:

  • de bestuurders hadden essentiële onderdelen van de bestuurstaak verwaarloosd, terwijl op dat moment juist alertheid benodigd was;
  • de bestuurders waren bezig met een herstructurering, hetgeen tot gevolg had dat op een kritisch moment de solvabiliteit en liquiditeit van de ondernemingen verslechterde;
  • deze herstructurering vond plaats op een manier dat andere vennootschappen van de twee bestuurders daar beter van werden (door verrekening en het doen van dividenduitkeringen).

Het hof komt tot de conclusie dat 1) sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en 2) dat die kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Op grond hiervan werd geoordeeld dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor het boedeltekort. Maar vervolgens werd het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn gematigd tot 10% van het boedeltekort door “alle omstandigheden” in aanmerking te nemen, waaronder het feit dat de twee bestuurders zichzelf door de jaren heen een geringe beloning voor hun werkzaamheden hebben uitgekeerd.

Hoge Raad
De curator is het niet eens met het hof en gaat in cassatie. De curator vindt onder andere dat het hof niet “alle omstandigheden” had kunnen nemen, omdat dit niet in lid 4 van artikel 2:248 BW staat. De Hoge Raad is het eens met de curator dat voor een matiging van het boedeltekort strikt gekeken moet worden naar de tekst van lid 4 van artikel 2:248 BW. Daarin staat een limitatieve opsomming. Het hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang waarom “alle omstandigheden” aanleiding geven tot een matiging en ook nog tot een dusdanig forse matiging (van 100% naar 10%).

De moraal van het verhaal
Bestuurders dienen zich goed te realiseren dat zij het risico lopen om aansprakelijk te worden gesteld. Er zijn zeker verweermogelijkheden, maar wanneer onbehoorlijk bestuur is vastgesteld, ligt de bewijslast om dit te ontkrachten bij de bestuurder. De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn wel matigen, maar de gronden daarvoor zijn beperkt en kunnen niet worden uitgebreid.

Wilt u meer weten over dit onderwerp of over bestuurdersaansprakelijkheid, dan kunt u zich wenden tot Floor Lintjens en Seerp Gratama.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursaansprakelijkheid, Insolventie

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Pagina 4
  • Pagina 5
  • Pagina 6
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV

Storing

Wegens technische omstandigheden zijn wij mogelijk minder goed bereikbaar op het algemene telefoonnummer.
Neem daarom vooral rechtstreeks contact op met een van onze medewerkers.
Excuses voor het ongemak.