• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

19 september 2023

Omdat je verder wilt

De BKR-registratie in faillissement: een uitdaging

Renovatie: om aanspraak te maken op een ‘verhuis’ kostenvergoeding is het niet altijd nodig dat er een verhuiswagen voorrijdt.

Renovatie

Een huurder heeft recht op rustig huurgenot. Dat is echter niet altijd zo. De wet bepaalt dat een huurder verplicht is zijn medewerking te verlenen aan dringende werkzaamheden. Bij renovatiewerkzaamheden dient de huurder de werkzaamheden alleen te gedogen als sprake is van een redelijk voorstel van de verhuurder. Renovatie ziet kort gezegd op een verbetering/vernieuwing. Als het in het kader van deze renovatie (lees: niet de dringende werkzaamheden) noodzakelijk is om te verhuizen, dan moet de verhuurder bijdragen aan de kosten van die verhuizing. Op dit moment is de bijdrage EUR 7.156,=. Dat is een vast/forfaitair bedrag. Uit de toelichting op deze vergoeding volgt dat het vaste bedrag de rechtszekerheid dient; geschillen tussen verhuurder en huurder over de daadwerkelijk gemaakte kosten zouden daarmee zoveel mogelijk worden vermeden. Of toch niet…

Verhuizen
Verhuizen? Of toch niet… In een procedure over de verhuiskostenvergoeding staat vast dat de huurder bij het verlaten van zijn woning voor een renovatie niet meer heeft meegenomen dan enkele persoonlijke voorwerpen. De huurder ging tijdelijk bij vrienden logeren. Het gerechtshof vindt dat er in dat geval geen sprake is van verhuizen en wijst er op dat in het normale taalgebruik “verhuizen” inhoudt dat een bewoner niet alleen als persoon zijn woning verlaat, maar ook dat hij meer meeneemt dan enkele logeerspullen. De vordering van de huurder met betrekking tot de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van (toen nog) EUR 6.095,= wordt afgewezen. De huurder is het hier niet mee eens en stapt naar de Hoge Raad.

(G)een verhuiswagen

Uit de beslissing van de Hoge Raad volgt dat het niet bepalend is of de huurder met zijn hele hebben en houden verhuist, maar de huurder aanspraak op de vaste vergoeding heeft als diens vertrek uit de woning noodzakelijk is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat die noodzaak er is als de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd terwijl de huurder in de woning blijft wonen. De aard en omvang van de werkzaamheden zijn echter niet allesbepalend. Het gaat ook om de specifieke omstandigheden van een individuele huurder. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een huurder die thuiswerkt (en geen alternatieve werkruimte beschikbaar is bij de werkgever). Het verhuizen van de inboedel is volgens de Hoge Raad niet van belang.

Het gerechtshof heeft het volgens de Hoge Raad dus niet goed beoordeeld. Een ander hof moet dat nu doen.

Positie verhuurder

De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat voor de verschuldigdheid van de minimumbijdrage volstaat dat de huurder de woning wegens de renovatie moet verlaten. Er hoeft geen sprake te zijn van een verhuizing naar normaal spraakgebruik. Dat neemt niet weg dat de forfaitaire minimumbijdrage een kostenpost is die de verhuurder liever zal willen vermijden. Een discussie over of er wel of niet verhuisd wordt, zal de verhuurder niet baten. Om de kosten van renovatie te beperken, kan aan de volgende oplossingen worden gedacht:

  1. De (forfaitaire) minimumbijdrage is niet verschuldigd als er een adequate wisselwoning ter beschikking wordt gesteld;
  2. Wat zijn de persoonlijke omstandigheden van de huurder? Denkbaar is dat door het nemen van bepaalde maatregelen kan worden voorkomen dat er voor (sommige) huurders een noodzaak tot verhuizing wegens een renovatie is;
  3. In uitzonderlijke gevallen, waarin kort gezegd sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan het beroep van de huurder op de minimumbijdrage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.

Vragen over renovatie in het huurrecht. Neem contact op met Rogier Visser of Lisanne Hennink

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Huurrecht

15 september 2023

Omdat je verder wilt

CertAlert! Gedoogbeslissingen voor coffeeshophouders kunnen worden aangevochten.

Over het gedogen van coffeeshops heeft één van de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een belangrijke uitspraak gedaan. Kort gezegd heeft de Afdeling een nieuwe lijn bepaald voor het instellen van bestuursrechtelijke “rechtsmiddelen” (d.w.z. maken van bezwaar) tegen gedoogbeslissingen. Met andere woorden, het gedogen kan nu worden aangevochten. De nieuwe lijn houdt in dat een gedoogbeslissing (verlenging, weigering en intrekking van een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs) gelijk wordt gesteld met een besluit. Dit betekent dat het mogelijk is om tegen een gedoogbeslissing bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen.

Voorheen was het niet mogelijk om tegen een gedoogbeslissing voor coffeeshops bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in te stellen. Een coffeeshopexploitant moest eerst een overtreding van de Opiumwet begaan om vervolgens het sanctiebesluit aan te vechten en daarmee een oordeel te krijgen over de gedoogbeslissing. Nu is het mogelijk om direct tegen de gedoogbeslissing bezwaar te maken of beroep in te stellen. Dit geldt ook voor derden-belanghebbenden die het niet eens zijn met een gedoogbeslissing. Zij kunnen direct bezwaar maken of beroep instellen in plaats van vooraf een verzoek om handhaving in te dienen.

Let op, de nieuwe rechtspraak is slechts van toepassing op gedoogbeslissingen voor de verkoop van softdrugs. De nieuwe lijn is niet van toepassing op overige gedoogbeslissingen.

Vragen over (het aanvechten van) een gedoogbeslissing?
Neem contact met ons op. CERTA, omdat je verder wilt.

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Advocaat
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

28 augustus 2023

Omdat je verder wilt

Hoe ver strekt de zorgplicht van de gemeente bij het gebruik van rubbergranulaat?

Over het gedogen van coffeeshops heeft één van de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een belangrijke uitspraak gedaan. Kort gezegd heeft de Afdeling een nieuwe lijn bepaald voor het instellen van bestuursrechtelijke “rechtsmiddelen” (d.w.z. maken van bezwaar) tegen gedoogbeslissingen. Met andere woorden, het gedogen kan nu worden aangevochten. De nieuwe lijn houdt in dat een gedoogbeslissing (verlenging, weigering en intrekking van een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs) gelijk wordt gesteld met een besluit. Dit betekent dat het mogelijk is om tegen een gedoogbeslissing bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen.

Voorheen was het niet mogelijk om tegen een gedoogbeslissing voor coffeeshops bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in te stellen. Een coffeeshopexploitant moest eerst een overtreding van de Opiumwet begaan om vervolgens het sanctiebesluit aan te vechten en daarmee een oordeel te krijgen over de gedoogbeslissing. Nu is het mogelijk om direct tegen de gedoogbeslissing bezwaar te maken of beroep in te stellen. Dit geldt ook voor derden-belanghebbenden die het niet eens zijn met een gedoogbeslissing. Zij kunnen direct bezwaar maken of beroep instellen in plaats van vooraf een verzoek om handhaving in te dienen.

Let op, de nieuwe rechtspraak is slechts van toepassing op gedoogbeslissingen voor de verkoop van softdrugs. De nieuwe lijn is niet van toepassing op overige gedoogbeslissingen.

Vragen over (het aanvechten van) een gedoogbeslissing?
Neem contact met ons op. CERTA, omdat je verder wilt.

Inleiding

Gemeenten moeten zorgvuldiger bodemonderzoek doen bij het gebruik van rubbergranulaat. Op 23 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, één van de hoogste bestuursrechters (hierna: “Afdeling”), vier uitspraken gedaan over het handhavend optreden tegen het gebruik van rubbergranulaat als “infill-materiaal” op kunstgrasvelden. In alle uitspraken hebben de gemeenten niet voldaan aan de zorgplicht bij mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat. In dit artikel lees je over de grenzen van een bodemonderzoek bij het gebruik van rubbergranulaat in het kader van de zorgplicht van gemeenten en welke gevolgen dit heeft voor de handhavingspraktijk.

Rubbergranulaat en bodemverontreiniging 

Rubbergranulaat zijn kleine rubberen korreltjes gemaakt van gerecyclede autobanden. Veel sportverenigingen gebruiken rubbergranulaat op de kunstgrasvelden. Het gebruik van rubbergranulaat kan de bodem verontreinigen doordat veel korreltjes buiten de velden verspreid raken door bijvoorbeeld weersomstandigheden. De Afdeling oordeelde eerder in een uitspraak in oktober 2022 dat gebruik van rubbergranulaat is toegestaan, maar het gebruik wel onder de zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming (hierna: “Wbb”) valt. Dit betekent dat de eigenaar van de kunstgrasvelden met rubbergranulaat voldoende maatregelen moeten nemen die van hem kunnen worden verwacht om verontreiniging of aantasting van de bodem te voorkomen.

Zorgplicht

In deze zaken ging het om de vraag tot hoe ver de zorgplicht zich strekt. Volgens de Afdeling bestaat de zorgplicht uit een preventieve én een repressieve zorgplicht. De preventieve zorgplicht betekent niet dat gemeenten de rubbergranulaat geheel en permanent moet verwijderen. De gemeenten hadden in deze zaken voldoende maatregelen genomen en overeenkomstig het vastgestelde Zorgplichtdocument van 2020 met de opgenomen aanbevelingen gehandeld. De gemeenten voldeden aan de preventieve zorgplicht. De repressieve zorgplicht houdt in of er ook in dít geval geen sprake is van verontreiniging of aantasting van de bodem. Het doel van de Wbb is namelijk het zo veel mogelijk beperken van of ongedaan maken verontreiniging en aantasting van de bodem. De bodemonderzoeken van de gemeenten beperkten zich echter tot enkel de schadelijkheid van het element zink. Uit verschillende deskundigenberichten waaronder rapporten van het RIVM volgt dat ondanks dat het feit dat zink een goede gidsparameter is, bij rubbergranulaat ook andere schadelijke stoffen aanwezig zijn en de bodem kunnen verontreinigen. Volgens de Afdeling voldeden de gemeenten niet aan hun repressieve zorgplicht en waren de besluiten om het gebruik van rubbergranulaat niet te handhaven onvoldoende onderbouwd door verwijzing naar een bodemonderzoek enkel gericht op de schadelijkheid van zink.

Conclusie en gevolgen voor de praktijk

De conclusie is dat het gebruik van rubbergranulaat is toegestaan, maar gemeenten moeten wel voldoende zorgvuldig bodemonderzoek verrichten. Naast het opvolgen van de aanbevelingen in het Zorgplichtdocument, brengt de zorgplicht ook mee dat gemeenten te allen tijde verontreiniging of aantasting van de bodem zo veel mogelijk moeten beperken of ongedaan maken. In de praktijk mag de gemeente zich niet beperken tot de schadelijkheid van het element zink.

Heb je vragen over de handhaving van het gebruik van rubbergranulaat en kunstgrasvelden? Neem dan contact met ons op. Certa helpt je

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Advocaat
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

25 augustus 2023

Omdat je verder wilt

Bestuurdersaansprakelijkheid en matigingsgronden

In het algemeen zijn niet de bestuurders van een rechtspersoon aansprakelijk, maar de rechtspersoon zelf. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen. Zo kunnen bestuurders, in het geval van een faillissement van de rechtspersoon waarvan zij bestuurder zijn, door de curator aansprakelijk worden gesteld als er sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Als niet is voldaan aan de boekhoudplicht of wanneer de jaarrekeningen niet tijdig zijn gedeponeerd, dan geldt dat als onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder kan daartegen verweer voeren door aan te tonen dat het faillissement door andere (externe) oorzaken is ontstaan. Op basis hiervan kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld voor het gehele boedeltekort. Dat is het totaalbedrag aan de schulden dat niet kan worden voldaan, en dat kan uiteraard behoorlijk in de papieren lopen.

Bestuurdersaansprakelijkheid, artikelen 2:138 en 2:248 BW, onbehoorlijk bestuur
Een veel gebruikte grond voor de curator om de bestuurders aansprakelijk te stellen, zijn de artikelen 2:138 (voor de NV) en 2:248 BW (voor de BV).

Op grond van dit artikel is een bestuurder aansprakelijk voor het boedeltekort als:

1) hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld; en
2) aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de rechter het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn, kan verminderen wanneer hij dit bovenmatig doordeelt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. Daarbij kunnen ook de periode waarin de betreffende bestuurder als zodanig in functie is geweest en de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaatsvond een rol spelen.

Hoge Raad 21 april 2023
De wet geeft hiermee dus een mogelijkheid voor de rechter om het bedrag waarvoor een bestuurder aansprakelijk wordt gesteld, te matigen. Dit onderwerp is aan de orde gekomen in een uitspraak van de Hoge Raad 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:635. De specifieke vraag waar het in dit arrest om draait, is of de matigingsgronden in lid 4 van artikel 2:248 BW limitatief zijn.

De zaak draait feitelijk om twee bestuurders van een grote groep vennootschappen. De verschillende vennootschappen in deze groep werden failliet verklaard. De curator kwam na onderzoek tot de conclusie dat de bestuurders zich schuldig hadden gemaakt aan onbehoorlijk bestuur en dat zij aansprakelijk zijn voor het boedeltekort in het faillissement.

Hof
Deze zaak kwam eerst bij de rechtbank en het hof aan de orde voordat deze werd voorgelegd aan de Hoge Raad. Door het hof was een deskundige aangesteld die de oorzaken van het faillissement ging onderzoeken. Deze kwam tot de volgende conclusies:

  • de bestuurders hadden essentiële onderdelen van de bestuurstaak verwaarloosd, terwijl op dat moment juist alertheid benodigd was;
  • de bestuurders waren bezig met een herstructurering, hetgeen tot gevolg had dat op een kritisch moment de solvabiliteit en liquiditeit van de ondernemingen verslechterde;
  • deze herstructurering vond plaats op een manier dat andere vennootschappen van de twee bestuurders daar beter van werden (door verrekening en het doen van dividenduitkeringen).

Het hof komt tot de conclusie dat 1) sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en 2) dat die kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Op grond hiervan werd geoordeeld dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor het boedeltekort. Maar vervolgens werd het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn gematigd tot 10% van het boedeltekort door “alle omstandigheden” in aanmerking te nemen, waaronder het feit dat de twee bestuurders zichzelf door de jaren heen een geringe beloning voor hun werkzaamheden hebben uitgekeerd.

Hoge Raad
De curator is het niet eens met het hof en gaat in cassatie. De curator vindt onder andere dat het hof niet “alle omstandigheden” had kunnen nemen, omdat dit niet in lid 4 van artikel 2:248 BW staat. De Hoge Raad is het eens met de curator dat voor een matiging van het boedeltekort strikt gekeken moet worden naar de tekst van lid 4 van artikel 2:248 BW. Daarin staat een limitatieve opsomming. Het hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang waarom “alle omstandigheden” aanleiding geven tot een matiging en ook nog tot een dusdanig forse matiging (van 100% naar 10%).

De moraal van het verhaal
Bestuurders dienen zich goed te realiseren dat zij het risico lopen om aansprakelijk te worden gesteld. Er zijn zeker verweermogelijkheden, maar wanneer onbehoorlijk bestuur is vastgesteld, ligt de bewijslast om dit te ontkrachten bij de bestuurder. De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn wel matigen, maar de gronden daarvoor zijn beperkt en kunnen niet worden uitgebreid.

Wilt u meer weten over dit onderwerp of over bestuurdersaansprakelijkheid, dan kunt u zich wenden tot Floor Lintjens en Seerp Gratama.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursaansprakelijkheid, Insolventie

20 augustus 2023

Omdat je verder wilt

Persbericht - Matthijs Bos partner bij Certa Advocaten

Matthijs Bos

Matthijs Bos is per 1 juni 2023 toegetreden als partner bij Certa Advocaten te Amsterdam. Zijn komst levert een belangrijke bijdrage aan de verdere groei en ontwikkeling van het team arbeidsrecht van Certa.

Met Matthijs komen ook Sharif Ali (advocaat arbeidsrecht) en Krista Mol (Office Manager) het team van Certa versterken.

Matthijs adviseert Nederlandse en internationale bedrijven, maar ook hun bestuurders, op het gebied van outsourcing, reorganisaties, ontslagen, medezeggenschap, arbeidsvoorwaarden, overgang van onderneming en tal van andere arbeidsrechtelijk gerelateerde vraagstukken. Matthijs is actief in het internationale netwerk LAWorld. Dit is een internationaal netwerk van 57 onafhankelijke middelgrote advocatenkantoren met meer dan 1350 advocaten in 100 steden. Certa Advocaten wordt met zijn komst het nieuwe lid van LAWorld in Nederland.

Matthijs Bos:
“Ik kijk er naar uit om aan te sluiten bij Certa en mee te werken aan de verdere groei en internationalisering van dit kantoor. Ik ken Certa als zeer ondernemend, klantgericht en pragmatisch. Dit sluit perfect aan bij mijn eigen werkwijze en visie op de advocatuur. Klanten op hoog niveau bijstaan met tegelijkertijd redelijke uurtarieven en een oplossingsgerichte werkwijze. Daar ga ik voor. Bovendien is het een weerzien met enkele oude vrienden, dat voelt al direct vertrouwd.”

Seerp Gratama, partner bij Certa:
“We zijn erg blij met de komst van Matthijs Bos, die wij goed kennen uit het verleden. Met Matthijs kunnen we ons team arbeidsrecht aanzienlijk versterken en onze groeiambities verder verwezenlijken.

Matthijs is zeer kundig, praktisch ingesteld en resultaatgericht. Dit past precies bij hoe wij de advocatuur willen bedrijven. Zodat onze klanten verder kunnen.”

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Certa Nieuws

6 juli 2023

Omdat je verder wilt

Functioneel daderschap als nieuwe koers – geen overtreder meer in veel gevallen!

Inleiding

Op 31 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, één van de hoogste bestuursrechters (hierna: “Afdeling”), uitspraak gedaan in twee zaken en daarmee strengere criteria geïntroduceerd voor het begrip “overtreder” in het bestuursrecht. Door deze nieuwe koers worden mogelijk veel minder (rechts)personen als overtreder aangemerkt. In dit artikel lees je over het verschil tussen de bestuursrechtelijke overtreder en het strafrechtelijke functioneel daderschap, en welke gevolgen dit heeft voor de handhavingspraktijk.

Bestuursrechtelijk vs. strafrechtelijk

De uitspraken van de Afdeling gaan kort gezegd over een opgelegde bestuurlijke boete en een last onder dwangsom. In het bestuursrecht kan een bestuurlijke boete of een herstelsanctie (lees: last onder dwangsom of bestuursdwang) alleen aan een overtreder worden opgelegd. Een overtreder in het bestuursrecht is: “(…) degene die de overtreding pleegt of medepleegt.” Hieruit volgt dat niet alleen degene die de overtreding feitelijk pleegt een overtreder is, maar ook de persoon die verantwoordelijk kan worden gehouden. De gedraging kan dan aan die persoon worden toegerekend en is daarmee ook een overtreder.

Voor dat laatste geval wordt in het strafrecht het begrip “functioneel daderschap” aangehouden. Omdat het bestuursrechtelijke overtredersbegrip dus ruimer dan het functioneel daderschap, wil de Afdeling weer zo veel mogelijk aansluiten bij het strafrechtelijk functioneel daderschap.

Functioneel daderschap criteria

Het functioneel daderschap kent voor zowel natuurlijke als rechtspersonen in ieder geval een tweetal criteria waaraan moet worden voldaan. Ten eerste dient de (rechts)persoon beschikkingsmacht over de handelingen te hebben die de verboden gedraging inhouden. Ten tweede dient de (rechts)persoon de verboden gedragingen te aanvaarden. Een (rechts)persoon aanvaardt de verboden gedraging wanneer hij niet de nodige zorg heeft uitgevoerd ter voorkoming van die gedragingen. Voor een rechtspersoon kunnen nog aanvullende criteria gelden uit het Drijfmest-arrest.

Conclusie en gevolgen voor de praktijk

Het komt erop neer dat een overtreding slechts aan een functioneel dader kan worden toegerekend als deze erover kon “beschikken” of de overtreding plaatsvond en daarnaast de gedraging heeft “aanvaard”. De Afdeling sluit hiermee aan bij het strafrechtelijke begrip functioneel daderschap. Hierdoor zullen niet alle overtreders meer als overtreder kwalificeren.

Vraag je je af of het bestuursorgaan jouw bedrijf mocht aanmerken als overtreder in een bestuurlijke handhavingszaak?  Neem dan contact met ons op. Certa helpt je verder

Werner Altenaar
Advocaat-Partner bestuursrecht en omgevingsrecht
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Roza Morrison
Paralegal
Praktijkgroep vastgoed
[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Opinie, Bestuursrecht

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 10
  • Pagina 11
  • Pagina 12
  • Pagina 13
  • Pagina 14
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 23
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV