• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Archief voor 2021

18 maart 2021

Omdat je verder wilt

De verzekeringsovereenkomst is verlengd, of toch niet? Opletten voor verzekerden en begunstigden van pensioenfonds Zorg en Welzijn.

Verzekering

De directe aanleiding is het maximeren van het pensioengevend salaris. Deelnemers die te maken kregen met een achteruitgang in het partnerpensioen werd door een pensioenfonds de mogelijkheid geboden om een aanvullende verzekering af te sluiten. Deze verzekering betreft de ‘Regeling netto partnerpensioen’. Toen puntje bij paaltje kwam, weigerde het pensioenfonds het aanvullend partnerpensioen uit te keren.

Wat gebeurde er

Ten behoeve van de cliënt van CERTA is een verzekering afgesloten met naam ‘Regeling netto partnerpensioen’. De verzekering had een looptijd van één jaar. Voor het verstrijken van die termijn wordt aan de verzekerde een ‘nieuw aanbod’ gedaan. De verzekerde hoeft verder niets te doen. Dit wordt door de verzekeraar expliciet bevestigd in een brief aan de verzekerde. Zo gezegd, zo gedaan. De verzekerde doet niets meer. Er wordt ook geen premie betaald. Niet uit onwil, maar uit onwetendheid, want het premiebedrag wordt door het pensioenfonds niet geïncasseerd en er wordt ook geen rekening gestuurd. De verzekeraar was ‘vergeten’ een nieuw aanbod tot verlenging te doen. Op het moment dat de verzekerde overlijdt, weigert het pensioenfonds aan de begunstigde uitkering. In het pensioenreglement is namelijk bepaald dat als de premie niet, of niet tijdig en volledig is voldaan, er geen recht is op netto partnerpensioen en daar beroept pensioenfonds zich op.

Kan dat wel?

CERTA heeft de zaak ten behoeve van de begunstigde aan de rechter voorgelegd. Er wordt door de rechtbank Midden-Nederland ten eerste geoordeeld dat de verzekerde er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verzekering is verlengd. Dat betekent echter ook dat er premie verschuldigd is. Die is niet betaald, maar de rechtbank volgt het door CERTA ingenomen standpunt dat de wet bepaalt dat de verzekeraar in geval van niet-betalen van de vervolgpremie de verzekeringnemer moet waarschuwen voor de daaraan verbonden gevolgen en een termijn moet geven waarbinnen de premie alsnog voldaan kan worden. Het gevolg van het niet betalen van de premie (het beëindigen van de verzekering door het pensioenfonds) kan pas intreden als de betaling toch uitblijft. Die waarschuwing is door de verzekeraar niet gegeven, met het gevolg dat de begunstigde nog verzekerd is en aanspraak kan maken op uitkering. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat het niet informeren van de verzekerde over de verlenging in strijd is met de zorgvuldigheid die het pensioenfonds in acht behoort te nemen ten aanzien van haar deelnemers, zodat de (subsidiaire) vordering tot vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad ook voor toewijzing gereed had gelegen.

PFZW wordt derhalve in ongelijk gesteld. De beloftes uit de allervriendelijkste communicatie- en verkoopuitingen werden niet nagekomen. Onze cliënt zal alsnog uitbetaald worden. Hebt u een vergelijkbare zaak of een ander geschil met een verzekeraar, neem dan contact met ons op.

CERTA helpt u graag verder.

Stuur een mail naar: [email protected] of [email protected] of bel: 020 – 219 25 41

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursaansprakelijkheid, Insolventie, Opinie, Pensioen, PFZW, Verzekeringsrecht

8 maart 2021

Omdat je verder wilt

Groningse gaswinningsschade over een andere juridische boeg!

Meer duidelijkheid over de vergoeding van Groningse gaswinningsschade. De hoogste bestuursrechter (“ABRvS”) deed haar eerste tussenuitspraak over het schadevergoedingsbesluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (“IMG”).

Inleiding

Benadeelden kunnen de schadevergoeding ook via de bestuursrechtelijke weg verkrijgen. Bij een (gedeeltelijke) afwijzing moeten zij bezwaar maken en beroep instellen. In dit artikel lees je wat de ABRvS oordeelt over het berekeningsmodel dat het IMG hanteert, hoe het zogenoemde bewijsvermoeden werkt en waarom een gerechtelijke deskundige wordt benoemd.

In het kort:

  • het IMG mag wél uitgaan van het berekeningsmodel met vaste eenheidsprijzen bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding;
  • het IMG kan het bewijsvermoeden weerleggen door met een adviesrapport aan te tonen dat voor de schade “evident en aantoonbaar” uitsluitend een andere oorzaak bestaat; en
  • de ABRvS stelt een deskundige aan, omdat de rapporten van de benadeelde en het IMG elkaar tegenspreken over tien schades – ook aan de fundering.

Wat speelde er in deze zaak?

In de uitspraak van 24 februari 2021 ging het om een Groninger met een woning uit 1900 boven het Groningenveld. In dit gebied doen zich als gevolg van gaswinning bodemdaling en aardbevingen voor. Op 18 maart 2018 meldde de benadeelde scheuren in de gevel en claimde hij EUR 30.000,=. Uiteindelijk kende het IMG hem een gedeeltelijke vergoeding toe van EUR 6.413,43, omdat uit het deskundigenrapport bleek dat niet alle schade uitsluitend was veroorzaakt of verergerd door mijnbouwactiviteiten.

Berekeningsmodel

De benadeelde is het niet eens met de herstelmethodes en de vaste eenheidsprijzen die het IMG daarvoor hanteert. Met deze methode en prijzen worden de totale vergoeding berekend. De ABRvS stelt het IMG op dit punt in het gelijk. Het IMG moet namelijk jaarlijks tienduizenden schades vergoeden. Daarom mag het gebruik maken van vaste eenheidsprijzen voor vrijwel alle soorten schadeherstel, ook omdat dit ruimhartig, duurzaam en vakkundig gebeurt. Dit betekent dat het IMG van dit berekeningsmodel mag uitgaan bij het vaststellen van de schadevergoedingen.

Bewijsvermoeden

Om de benadeelde juridisch te “helpen”, geldt een bewijsvermoeden. Dat houdt in dat de schade die redelijkerwijs van de Groningse gaswinning kan zijn, vermoed wordt daardoor te zijn veroorzaakt. De benadeelde vindt dat het IMG het bewijsvermoeden onvoldoende toepast. De ABRvS stelt het IMG ook op dit punt in het gelijk. Het IMG vergoedt alle schade, tenzij uit een adviesrapport blijkt dat voor de schade “evident en aantoonbaar” uitsluitend een andere oorzaak bestaat dan de bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Met andere woorden, de conclusie leek niet aan te sluiten.

Deskundige

Hoewel het IMG een onpartijdige deskundige inschakelde, komt het adviesrapport van de benadeelde niet overeen met het rapport van het IMG. De ABRvS vraagt zich af of voor tien schades, ook aan de fundering, een evidente en aantoonbaar andere oorzaak dan gaswinning bestaat. De ABRvS verzoekt om nader onderzoek door een onafhankelijk, gerechtelijk deskundige (StAB), nu technische en bouwkundige kennis nodig is.

Slotsom

De ABRvS wacht het adviesrapport van de deskundige af. Daarna volgt de einduitspraak waarin duidelijk wordt welke schade is veroorzaakt door gaswinning en of het IMG voldoende schadevergoeding heeft toegekend.

Voor in de praktijk is de belangrijkste opmerking dat het IMG is ingesteld om de schadevergoeding ruimhartig en voortvarend af te handelen, maar in deze procedure komen dezelfde discussies terug als in de civiele zaken.

Contact

Heb je vragen over schadevergoeding in het bestuursrecht of (gedeeltelijke) afwijzing door het IMG? Neem gerust contact met ons op. Wij helpen je graag verder.

Praktijkgroep vastgoed
Werner Altenaar
Advocaat bestuursrecht
E [email protected]
T 06-15460684

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursrecht, Opinie

3 maart 2021

Omdat je verder wilt

Persbericht – Barbara Veldmaat treedt toe als partner bij CERTA Advocaten in Amsterdam per 1 maart 2021

Advocaat Barbara Veldmaat is per 1 maart 2021 toegetreden als partner bij CERTA. Haar komst levert een bijdrage aan de verdere groei en ontwikkeling van de arbeidsrechtpraktijk van CERTA. Barbara komt van het internationale advocatenkantoor CMS. Zij heeft ruim vijftien jaar ervaring in het arbeidsrecht.

Barbara adviseert (internationale) ondernemingen en hun bestuurders op het gebied van outsourcing, reorganisaties, ontslagen, ondernemingsraadprocedures, arbeidsvoorwaarden, overgang van onderneming en tal van andere arbeidsrechtelijk gerelateerde vraagstukken. Ondernemingen, bestuurders, werknemers en ondernemingsraden, vertrouwen op haar arbeidsrechtelijke expertise. Barbara publiceert en doceert regelmatig over verschillende arbeidsrechtelijke onderwerpen en is actief op sociale media. Ook door Business News Radio (BNR) wordt Barbara regelmatig gevraagd om vanuit haar expertise een onderwerp toe te lichten.

Strategische groei

“Ik ben bijzonder blij met deze nieuwe stap. Het is mooi om onderdeel te zijn van de groei van CERTA. In deze tijden, waar steeds meer vraag is naar een pragmatische no-nonsens aanpak, is dit een logische overstap. Binnen de markt bestaat er grote behoefte om cliënten, met name binnen het arbeidsrecht, met redelijke uurtarieven vanuit een full service kantoor te kunnen bijstaan. Dit kantoor voldoet precies aan die behoefte. Je krijgt bij ons de kennis en ervaring die je van een groot kantoor mag verwachten. Maar dan persoonlijk, snel en oplossingsgericht. Ik kijk er enorm naar uit om te bouwen en cliënten verder op weg te helpen.” – Barbara Veldmaat 

Rogier Visser, partner bij CERTA: “We zijn enorm verheugd een bijzonder talent als Barbara Veldmaat te mogen verwelkomen. Haar komst maakt deel uit van de verwezenlijking van onze groeiambitie. Hiermee zetten wij een verdere stap om – in lijn met onze strategische koers – onze arbeidsrechtpraktijk naar een nog hoger niveau te brengen. Barbara haar aanpak is praktisch en resultaatgericht, dit past precies binnen de visie van CERTA.”

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Certa Nieuws, Opinie

15 februari 2021

Omdat je verder wilt

De WHOA: een nieuwe herstructureringsmogelijkheid en zeker van invloed op de huurrechtpraktijk!

Een huurovereenkomst kan als een molensteen om de nek van een huurder hangen. Door de coronacrisis is dit nog actueler geworden. De omzet valt weg, maar de kosten lopen door. Deze bijdrage gaat over de wet Homologatie Onderhands Akkoord (“WHOA”), maar tegelijkertijd mag niet onvermeld blijven dat de kantonrechter te Den Haag als een van de eersten in een bodemprocedure (vonnisdatum is 27 januari 2021) heeft geoordeeld dat de lockdown een onvoorziene omstandigheid is in de zin van artikel 6:258 BW. Op die grond wijzigt de rechter de huurovereenkomst zodat de huurder 50% van de huur moet betalen gedurende de periode dat de horecagelegenheid volledig is gesloten en 75% van de huur in de periode van beperkende maatregelen, maar zonder de verplichte sluiting. Zie ook eerdere stukken met betrekking tot dit onderwerp.

(On)mogelijkheden

Het bovenstaande spitst zich toe op onvoorziene omstandigheden als gevolg van COVID-19. Maar wat zijn zonder die specifieke omstandigheden de (on)mogelijkheden van een huurder om het huurcontract te wijzigen? Het juridische uitgangspunt is in principe dat gemaakte afspraken moeten worden nagekomen. In een één op één relatie kan het dus al lastig zijn om tot andere afspraken te komen. Bij meerdere contractspartijen kan dat al helemaal het geval zijn. Het betekent immers dat de schuldenaar met al zijn schuldeisers moet onderhandelen om tot een regeling te komen. Bij die gesprekken heeft iedereen zijn eigen belangen. Ook de schuldeisers ten opzichte van elkaar. Een regeling zal tevens offers vragen, bijvoorbeeld het kwijtschelden van vorderingen of het aanpassen van contracten. Een schuldeiser die niet instemt, maar betaling van zijn volledige vordering verlangt, kan in beginsel niet worden gedwongen. Dit is alleen anders als die schuldeiser misbruik van bevoegdheid maakt. Het alsnog dwingen om mee te doen aan de regeling, zal een gang naar de rechter vragen. Soms is die tijd er niet of haken andere partijen af, met uiteindelijk het faillissement van de huurder tot gevolg.

WHOA

Met de invoering van de WHOA wordt een wettelijke basis gecreëerd voor een ‘dwangakkoord’ in de gevallen dat een onderneming in zwaar weer is gekomen, maar op zich nog wel levensvatbaar is. Onderdeel van de WHOA is de mogelijkheid om lopende huurovereenkomsten te wijzigen. Die mogelijkheid kan worden beschouwd als een flinke inbreuk op het uitgangspunt van afspraak is afspraak. De huurder kan de verhuurder een voorstel doen tot wijziging van de overeenkomst. Stemt de verhuurder niet in, dan kan de huurder de overeenkomst opzeggen als de rechtbank daar toestemming voor geeft. De rechtbank wijst het verzoek toe als blijkt dat sprake is van een toestand dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat de schuldenaar met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan. In het geval van huurcontracten voor onbepaalde tijd komt de toestemming van de rechtbank om de huurovereenkomst te beëindigen er op neer dat de huurder de opzeggingstermijn niet in acht hoeft te nemen. Dat kan één jaar huur schelen. Bij huurcontacten voor bepaalde tijd kan de einddatum na verkregen toestemming opeens meerdere jaren eerder zijn dan overeengekomen. Het recht op schadevergoeding van de verhuurder kan de huurder direct herstructureren onder het akkoord zoals genoemd in de WHOA.

Praktijk

De WHOA biedt de wettelijke basis voor het afdwingen van een akkoord. Het misbruik van recht vereiste is niet meer aan de orde. Daar komen de checks and balances van de WHOA voor in de plaats. Met de WHOA kan de huurder een wezenlijke wijziging van zijn huurcontract bereiken. Bij de totstandkoming van de WHOA is dit samengevat door op te merken dat als de huurovereenkomst als een molensteen om de nek van de onderneming hangt, ingrijpen mogelijk zou moeten zijn. Voor de praktijk laat zich goed voorstellen dat een van de gevolgen van de WHOA is dat door de verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst veel meer informatie wordt verlangd. De verhuurder zal willen toetsen of een rendabele exploitatie mogelijk is. En of in het ondernemingsplan voldoende rekening wordt gehouden met risico’s etc etc. Een andere praktische consequentie van de WHOA kan zijn dat de verhuurder wil dat de waarborgsommen of bankgaranties die moeten worden gesteld worden verhoogd. Vanuit de wetgever is voorzien in een evaluatie van de WHOA binnen drie jaar na inwerkingtreding, dus uiterlijk op 1 januari 2024. Vanuit CERTA is tot slot stilgestaan bij de parlementaire geschiedenis van de WHOA. Er wordt verwezen naar de onlangs gepubliceerde paperback van Joris Struycken “Parlementaire Geschiedenis van de WHOA”. Vanuit CERTA zullen de ontwikkelingen van de WHOA in de praktijk verder goed in de gaten worden gehouden. Ingrijpen in een huurcontract is ingrijpend. Een faillissement ook, zodat de WHOA wellicht de te verkiezen weg is maar alleen als er geen toestand is van “onvermijdelijke insolventie”.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Coronapandemie, Herstructurering, Huurrecht, Opinie

11 februari 2021

Omdat je verder wilt

Afwijken van NOW-peildatum mogelijk bij calamiteiten

Inleiding

Baanbrekend nieuws op het gebied van de NOW-regeling. De Centrale Raad van Beroep (“CRvB”) deed de eerste uitspraak in hoger beroep over de NOW. De NOW is bedoeld voor werkgevers die als gevolg van het coronavirus omzetverlies lijden. Zij kunnen bij het UWV een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in de loonkosten en krijgen hiervoor een voorschot waarmee zij hun werknemers kunnen doorbetalen. Het UWV confronteert werkgevers inmiddels met afwijzingen en terugvorderingen. In dit artikel lees je wat de CRvB oordeelt over de berekening van het voorschot en de peildatum alsook wat dit voor jou als ondernemer betekent in de praktijk.

In het kort

  • de CRvB is de rechter die in hoger beroep oordeelt in NOW-zaken;
  • de berekening van het voorschot bij NOW-1 blijft in stand ook als dat betekent dat een startende ondernemer geen voorschot ontvangt met alle gevolgen van dien;
  • de peildatum voor NOW-2 blijft overeind. Wel bestaat ruimte om hiervan af te wijken als de werkgever vanwege calamiteiten buiten staat was om tijdig loonaangifte te doen of de Belastingdienst uitstel verleende voor loonaangifte.

Wat speelde er in deze zaak?

In de uitspraak van 28 januari 2021 ging het om een restaurant dat in februari 2020 de deuren opende met vijf werknemers. Het restaurant moest kort erna, op 15 maart 2020, alweer sluiten vanwege de coronamaatregelen. Het restaurant vroeg de NOW-1-subsidie aan voor maart tot en met mei 2020. Het UWV weigerde het voorschot, omdat geen loon was betaald in november 2019 of in januari 2020. Ook kreeg het restaurant geen NOW-2-subsidie over juni tot en met september 2020, omdat geen loonaangifte was gedaan over maart 2020 bij de Belastingdienst vóór 15 mei 2020. De hoogte van de NOW-2 subsidie wordt namelijk gebaseerd op het aangegeven loon over die maand. Was dit onrechtmatig?

 

Berekening NOW-1

De CRvB oordeelde dat geen aanleiding bestaat om de berekening van het voorschot buiten toepassing te laten. Ook als dat betekent dat startende ondernemers, zoals het restaurant, vanwege de uitvoerbaarheid voor seizoenbedrijven geen voorschot kunnen ontvangen. De regeling is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel of met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. De NOW is namelijk een noodmaatregel waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de regeling (een “robuuste regeling” zoals minister Koolmees dat heeft omschreven). Hierdoor heeft de NOW noodgedwongen een algemeen karakter en kan er niet steeds maatwerk worden geboden. De minister heeft dat onderkend en de regeling meerdere keren aangepast. Hierbij zijn de voorwaarden op onderdelen gewijzigd om het beoogde doel van de NOW zoveel mogelijk te bereiken.

Peildatum NOW-2

Ter voorkoming van fraude is bij de NOW-2 voor de vaststelling van de loonsom gekozen voor een peildatum van 15 mei 2020, omdat deze datum vóór de aankondiging van deze regeling ligt. Dat is een voldoende onderbouwing voor deze keuze, zodat deze overeind blijft. In incidentele gevallen week het UWV af van deze peildatum op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit zijn gevallen waarbij de werkgever wegens een calamiteit niet in staat was om uiterlijk op 15 mei 2020 een loonaangifte over de maand maart 2020 te doen en gevallen waarbij de Belastingdienst de werkgever uitstel verleende voor het doen van de loonaangifte over maart 2020 tot ná 15 mei 2020. Deze situaties deden zich hier niet voor, zodat in het geval van het restaurant niet van deze peildatum hoefde te worden afgeweken. In de praktijk bestaat ruimte voor de ondernemer om een andere peildatum aan te houden bij calamiteiten. Dit kan alsnog leiden tot een (hoger) voorschot.

Slotsom

De CRvB laat de afwijzing van de NOW-voorschotten in stand. Het restaurant krijgt ongelijk. Wel lijkt in het algemeen ruimte te bestaan voor afwijking van de peildatum (bij NOW-2) ingeval van calamiteiten.

Contact

Heb je vragen over de terugvordering of afwijzing van jouw NOW-subsidie? Neem gerust contact met ons op. Wij helpen je graag verder. Houd onze kennissessies in de gaten voor webinars over de NOW. Omdat je verder wilt!

Werner Altenaar
Advocaat bestuursrecht
E: [email protected]
T 06-15460684

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Arbeidsrecht, Bestuursrecht, Now - regeling, Opinie

19 januari 2021

Omdat je verder wilt

Brandt de Gemeente Amsterdam toch haar vingers aan AEB?

In het FD van 8 december 2020 wordt gemeld:
“Groen licht voor redding geplaagde afvalverwerker AEB”.
Volgens het artikel gloort er eindelijk licht aan het einde van de tunnel voor het noodlijdende afvalverwerkingsbedrijf AEB. De Gemeente Amsterdam is de reddende engel. De Europese Commissie moet nog toestemming verlenen waarbij AEB verzelfstandigd wordt. De keerzijde van de voorgelegde transactie is wel dat AEB mogelijk 100 miljoen euro misloopt bij de verkoop van haar deelneming in het stadswarmtebedrijf Westpoort Warmte (WPW). Schuilt in die voorgenomen transactie niet het gevaar dat crediteuren van AEB in geval van een faillissement van AEB benadeeld worden? Met andere woorden is de voorgenomen verkoop van WPW niet paulianeus?

Bij de verkoop van de deelneming in WPW wordt het aandelenbelang van AEB aan de gemeente Amsterdam verkocht voor een bedrag van afgerond 73 miljoen euro. Met de opbrengst betaalt AEB 35 miljoen terug aan de gemeente en het restant wordt gebruikt om de leningen bij banken (deels) terug te betalen. De prijs van 73 miljoen zou volgens de gemeente en de door haar ingeschakelde adviseur ‘marktconform’ zijn, terwijl een gerenommeerd taxatiebureau de waarde van WPW in 2019 nog ruim 2,5 keer zo hoog taxeerde. De verantwoording voor de lagere prijs zou liggen in het feit dat AEB min of meer ‘gedwongen’ is om haar belang aan de gemeente te verkopen. In hoeverre de aandelen mogelijk aan de gemeente verpand zijn is niet bekend.

Het is dus nog maar de vraag of deze transactie voor de crediteuren van AEB de ‘beste’ oplossing is. Zijn zij niet beter af met een faillissement waarbij AEB, haar deelneming en de overige activa door een curator worden verkocht en zo mogelijk een hogere opbrengst genereert, die ten gunste kan komen van de crediteuren. Ook is de vraag of als de voorgenomen verkoop doorgaat en AEB failleert, de gemeente niet alsnog haar eigen vingers brandt door de deelneming voor een (te) laag bedrag en in ieder geval voor een bedrag dat  ruim 100 miljoen lager is dan de taxatiewaarde van 2019 over te nemen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat de waarde bij een executieverkoop zeker lager kan uitpakken dan in het geval van een ‘going concern’. Desalniettemin denk ik dat er in de verkoop zeker een risico schuilt. Een curator zal de transactie tegen het licht houden en beoordelen of deze de zogenaamde ‘paulianatoets’ kan doorstaan.

Daarvoor is vereist dat de transactie onverplicht is aangegaan. Dat wil kort gezegd zeggen dat er geen overeenkomst aan ten grondslag ligt die AEB verplicht om haar deelneming (aan de gemeente) te verkopen. Dat lijkt hier niet het geval. Verder dienen door de transactie crediteuren benadeeld te worden en dienen betrokken partijen daarvan wetenschap te hebben. Ook aan dat laatste criterium lijkt te kunnen worden voldaan nu het partijen bekend is dat AEB al jaren noodlijdend is (de accountant van AEB weigerde tot voor kort de jaarrekening goed te keuren) en een faillissement nagenoeg onafwendbaar. Het valt of staat dus met of er benadeling van crediteuren plaatsvindt. Op basis van de voorhanden zijnde informatie (lage kooprijs die ‘marktconform’ is?) zou dat zeker kunnen.

De toekomst moet evenwel uitwijzen of dit daadwerkelijk het geval is en of de gemeente dan toch (weer) haar vingers brandt aan AEB.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Opinie

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV

Storing

Wegens technische omstandigheden zijn wij mogelijk minder goed bereikbaar op het algemene telefoonnummer.
Neem daarom vooral rechtstreeks contact op met een van onze medewerkers.
Excuses voor het ongemak.