• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

30 december 2024

Omdat je verder wilt

Arbeidsrechtelijke wijzigingen in 2025

Het begin van een nieuw kalenderjaar brengt altijd arbeidsrechtelijke wijzigingen met zich mee. Wij zetten de belangrijkste wijzigingen voor u op een rij.

I. Schijnzelfstandigheid
Zoals bekend, gaat de Belastingdienst vanaf 1 januari 2025 weer volledig handhaven op schijnzelfstandigheid. Echter, werd vlak voor de kerst aangekondigd dat in 2025 nog geen boetes worden opgelegd. Organisaties krijgen eerst een waarschuwing voordat er controles plaatsvinden. Goedkeurde modelovereenkomsten worden automatisch verlengd tot 31 december 2029.

II. Minimumloon
Het minimumuurloon stijgt vanaf 1 januari 2025 naar € 14,06 bruto. Dit is een stijging van 2,78%. De halfjaarlijkse indexatie blijft van kracht, met een volgende verhoging gepland op 1 juli 2025.

III. Thuiswerkvergoeding
De onbelaste thuiswerkvergoeding gaat omhoog naar € 2,40 per dag in 2025.

IV. Transitievergoeding
De maximale transitievergoeding stijgt in 2025 naar € 98.000,- bruto.

V. CO2-rapportage
Werkgevers moeten uiterlijk 30 juni 2025 rapporteren over de CO2-uitstoot van werkgerelateerd verkeer in 2024 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

VI. Wetgeving in voorbereiding

  • Wet modernisering concurrentiebeding: als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt de duur van het concurrentiebeding beperkt tot 1 jaar, moeten werkgevers altijd zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen motiveren, dient de geografische reikwijdte duidelijk te zijn vastgelegd in het beding en moet een werkgever die het beding toepast een vergoeding betalen aan de (ex-) werknemer. We raden werkgevers aan hier nu al op te anticiperen.
  • Wet verbetering zekerheid flexibele arbeidskrachten: dit wetsvoorstel heeft als doel flexwerkers meer zekerheid te bieden door o.a. de ketenregeling aan te scherpen, nulurencontracten af te schaffen en de positie van arbeidskrachten over het algemeen te verbeteren.
  • Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR): met dit wetsvoorstel wil het kabinet schijnzelfstandigheid tegengaan. Dit wetsvoorstel verduidelijkt de scheidslijn tussen zelfstandigen en werknemers en introduceert een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst. Echter ligt het wetsvoorstel onder vuur en is het zeer de vraag of het wet wordt.
  • Beperking compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid tot kleine werkgevers: het kabinet wil per 1 juli 2026 de compensatie van de transitievergoeding bij langdurige ziekte beperken tot kleine werkgevers (minder dan 25 werknemers).
  • Wet wijziging re-integratieverplichtingen in het tweede ziektejaar: dit wetsvoorstel geeft kleine en middelgrote werkgevers meer flexibiliteit bij de re-integratie van zieke werknemers. Na het eerste ziektejaar kunnen zij zich volledig richten op re-integratie bij een andere werkgever (spoor 2), zonder dat ze de eigen functie van de zieke werknemer beschikbaar hoeven te houden.
  • Vertrouwenspersoon: het kabinet wil met dit wetsvoorstel bedrijven met tien of meer werknemers verplichten een vertrouwenspersoon aan te stellen.

Meer details over deze wetswijzigingen worden verwacht zodra de voorstellen definitief zijn.

Actie vereist!
We adviseren werkgevers nu al op deze wijzigingen in te spelen. Bij vragen en voor ondersteuning bij de implementatie van deze wijzigingen, helpt CERTA u graag verder.

Namens het arbeidsrecht team,

 

Barbara Veldmaat
[email protected]
Serena Bank
[email protected]
Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Arbeidsrecht, Opinie

2 december 2024

Omdat je verder wilt

CertAlert! Jaarlijkse huurverhoging met een opslag van maximaal 3% over het algemeen niet oneerlijk.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van vandaag geoordeeld dat een huurprijswijzigingsbeding dat voorziet in een jaarlijkse opslag van maximaal 3% bovenop de consumentenprijsindex (CPI) in het algemeen niet als een oneerlijk beding kan worden beschouwd.

Achtergrond
In vrije-sector huurcontracten met betrekking tot woonruimten wordt vaak een beding opgenomen dat het mogelijk maakt om de huur jaarlijks te verhogen op basis van de CPI plus een vaste of maximum opslag. Sinds medio 2023 worden dergelijke bedingen ambtshalve door rechters getoetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen. In deze zaak ging het over een opslag van maximaal 3%, die door de rechtbank Amsterdam was beoordeeld als mogelijk oneerlijk. Indien dat oordeel juist zou zijn, zou het beding nietig zijn en zouden huurders alle op deze grond doorgevoerde verhogingen kunnen terugvorderen. De rechtbank stelde daarom prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de (on)eerlijkheid van het huurprijswijzigingsbeding en de gevolgen daarvan.

Splitsing van bedingen
Volgens de Hoge Raad moet het huurprijswijzigingsbeding gesplitst worden in een indexatiebeding (dat inflatie compenseert) en een opslagbeding (dat aanvullende kostenstijgingen of waardeontwikkelingen dekt). Volgens de Hoge Raad kan het ene beding eerlijk zijn, terwijl het andere mogelijk oneerlijk is, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Oneerlijk opslagbeding?
De Hoge Raad oordeelt dat een opslagbeding van maximaal 3% in het algemeen niet als oneerlijk wordt beschouwd. De reden hiervoor is dat een maximum opslag van 3% doorgaans niet onredelijk hoog is en aansluit bij wat gebruikelijk is in de vrije huursector. Bovendien zijn de financiële gevolgen voor huurder voorzienbaar, aangezien de maximale verhoging bij het aangaan van de huurovereenkomst is vastgelegd.

Desondanks kunnen bijkomende omstandigheden in individuele gevallen ertoe leiden dat een opslagbeding wél oneerlijk wordt bevonden. In dat geval gelden de volgende consequenties:

  1. Correctie van huurachterstanden: Huurverhogingen op basis van een oneerlijk opslagbeding moeten buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van achterstallige huur;
  2. Terugbetaling: Te veel betaalde huur op grond van een oneerlijk beding kan door de huurder worden teruggevorderd;
  3. Verrekening: Verrekening met de huurachterstand is mogelijk, indien de huurder hier een beroep op doet. De rechter mag niet uit zichzelf overgaan tot verrekening van de huurachterstand;
  4. Beëindiging huurovereenkomst: Bij beëindiging van de huurovereenkomst wegens achterstallige huur moet de rechter zelf nagaan of het niet-betalen ernstig genoeg is, waarbij ook relevant kan zijn dat de huurder te veel huur heeft betaald op grond van het oneerlijke beding.

Lees hier de volledige uitspraak: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1780.

Vragen of advies nodig over het huurprijswijzigingsbeding?
Neem gerust contact op met Louise Strating, Juliette Soomers of een van onze andere specialisten.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Huurrecht, Opinie

28 november 2024

Omdat je verder wilt

Sociaal incasseren: wat zijn de gevolgen van de meldingsplicht in combinatie met een huurachterstand?

In de praktijk worden verhuurders regelmatig geconfronteerd met huurders van woonruimte die hun huurbetalingsverplichtingen – om wat voor reden dan ook – niet (goed) nakomen. Als dit het geval is, kan de verhuurder de kantonrechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter wijst deze vordering alleen toe indien de huurachterstand ernstig genoeg is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. In de regel wordt een huurachterstand van drie maanden of meer als voldoende beschouwd, maar de rechter dient altijd alle omstandigheden in de overwegingen mee te  nemen. Een van de omstandigheden die de kantonrechter in acht moet nemen, is de meldingsplicht op grond van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening. Hierna gaan wij  verder in op de meldingsplicht en de rol die deze speelt in de beoordeling van ontbindingsvorderingen.

Meldingsplicht
Per 1 januari 2021 is het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: “het Besluit”) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van het Besluit is een verhuurder van een woning verplicht om bij een huurachterstand de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de huurachterstand aan de gemeente te melden, tenzij de huurder duidelijk heeft gemaakt dat hij of zij dit niet wenst. De achterliggende gedachte van de meldingsplicht voor verhuurders is dat door middel van vroegsingalering van de schulden wordt geprobeerd oplopende huurachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen.

Voordat een verhuurder overgaat tot een melding, dient zij:

  • zich in te spannen om in persoonlijk contact te treden met huurder om deze te wijzen op de mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen;
  • huurder te wijzen op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening;
  • huurder ten minste eenmaal een betalingsherinnering te hebben gestuurd; en
  • bij de betalingsherinnering duidelijk te maken dat zij de contactgegevens van de huurder gaat verstrekken aan de gemeente,tenzij daarop binnen een bepaalde termijn afwijzend wordt gereageerd. Dit betekent dat verhuurder verplicht is een melding te maken, tenzij huurder expliciet heeft aangegeven hier geen toestemming voor te geven.

De bovengenoemde verplichtingen gelden voor alle verhuurders. Het maakt dus niet uit of je een woningcorporatie of een particuliere verhuurder bent.

Gevolgen bij niet-naleving meldingsplicht
Wat als je als verhuurder niet aan de meldingsplicht voldoet? Aan het niet naleven van de meldingsplicht zijn geen directe sancties verbonden. In de toelichting bij het Besluit wordt echter opgemerkt dat de verwachting is dat de rechter de vroegsignalering van schulden zal betrekken bij de afweging of een huiszetting is te rechtvaardigen. De verhuurder kan de rechter zonder melding dus nog steeds verzoeken om de huurovereenkomst te ontbinden, maar dit lijkt niet altijd verstandig om te doen.

Rechtspraak
Uit diverse uitspraken van verschillende rechtbanken blijkt dat kantonrechters verstrekkende gevolgen kunnen verbinden aan het niet naleven van de meldingsplicht. Van belang is hierbij of aannemelijk is dat vroegsignalering mogelijk had kunnen bijdragen aan het voorkomen van een oplopende huurachterstand. Alle omstandigheden van het geval spelen hierbij een rol. Hierna volgen enkele voorbeelden van uitspraken.

In een uitspraak van een kantonrechter van de rechtbank  Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2022:2597) werd geoordeeld dat de verhuurder onvoldoende inspanningen had verricht om persoonlijk contact te leggen met de huurder. Van een sociaal verhuurder mag dit wel worden verwacht, aldus de kantonrechter. Het niet naleven van de meldingsplicht in combinatie met het feit dat verhuurder geen pogingen heeft gedaan om persoonlijk met de huurder in contact te treden, maakte dat de ontbinding van de huurovereenkomst in deze zaak niet gerechtvaardigd was. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd door de kantonrechter dus afgewezen.

Een vergelijkbaar oordeel werd geveld door een kantonrechter van de rechtbank  Rotterdam op 27 mei 2022 (ECLI:RBROT:2022:4103), waarbij de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd afgewezen. In deze zaak oordeelde de kantonrechter dat verhuurder zich onvoldoende heeft ingespannen om aan haar verplichtingen op grond van artikel 2 van het Besluit te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat niet kon worden uitgesloten dat de huurachterstand lager zou zijn geweest als de verhuurder tijdig een melding had gedaan. Vergelijkbare overwegingen zijn te vinden in andere uitspraken van kantonrechters (o.a.  ECLI:NL:RBZWB:2022:7500, ECLI:NL:RBROT:2022:5672 en ECLI:NL:RBROT:2022:8193).

Niet-naleving van de meldingsplicht leidt echter niet altijd tot afwijzing van de vordering tot ontbinding. In situaties waarin aannemelijk is dat het nakomen van de meldingsplicht geen wezenlijke verandering zou hebben gebracht, kan de rechter de vordering alsnog toewijzen. Zo werd in een zaak waarbij de huurder zelf aangaf geen betaalmogelijkheden te hebben de ontbinding van de huurovereenkomst – ondanks het ontbreken van een melding - toch toegewezen (ECLI:NL:RBLIM:2022:6229). Ook als de omvang van de tekortkoming niet tegen het niet naleven van de meldingsplicht opweegt, kan de ontbinding alsnog worden toegewezen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een forse huurachterstand, waarbij de huurder geen bijzondere omstandigheden naar voren brengt die rechtvaardigen dat zijn belang bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder (zie hiervoor o.a. ECLI:NL:RBROT:2022:5309 en ECLI:NL:RBDHA:2024:13490).

Conclusie
Verhuurders doen er verstandig aan om de meldingsplicht uit artikel 2 van het Besluit op te volgen, ook als de huurder niet reageert. Het niet naleven van deze verplichting kan er in het uiterste geval toe leiden dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst door de rechter wordt afgewezen. Aan de andere kant zien wij in de heersende jurisprudentie terug dat ieder geval anders is. Per geval dient dus naar de belangen van alle partijen te worden gekeken en de afweging te worden gemaakt of de melding wel/niet wenselijk c.q. noodzakelijk is. Wij denken graag met verhuurders mee en leveren hierin maatwerk.

Vragen over dit onderwerp of advies nodig? Neem gerust contact op met Fatima Imbouh, Macy Weij of een van onze andere specialisten.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Incasso, Opinie

21 november 2024

Omdat je verder wilt

CertAlert! Bestuursrechter matigt opnieuw boete voor vakantieverhuur en beoordeelt uit zichzelf overschrijding redelijke termijn

Met de uitspraak van 21 augustus 2024 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”) dat gemeente Amsterdam een onevenredig boeteregime hanteert bij overtredingen van de voorwaarden voor vakantieverhuur van woningen. In deze zaak kreeg een huurder een bestuurlijke boete van € 11.600,- opgelegd wegens het overtreden van een voorwaarde van de verhuurvergunning. Wij schreven hier eerder een CertAlert! over: [Klik hier]. Op 20 november 2024 volgde een vergelijkbare uitspraak.

In deze zaak krijgen de eigenaren een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd wegens het onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning zonder vergunning. De woning werd voor toeristische verhuur aangeboden op de website van Airbnb. De eigenaren stelden hoger beroep in, ontkende dat sprake was van toeristische verhuur en stelde dat de boete onevenredig hoog was.

De Afdeling oordeelde dat wel sprake was van toeristische verhuur, omdat uit het onderzoek bleek dat de woning meerdere keren via Airbnb was verhuurd en toeristen in de woning zijn aangetroffen. De boete werd echter verlaagd naar € 5.000,-, omdat het oorspronkelijke boetestelsel van gemeente Amsterdam onvoldoende rekening hield met de ernst van de overtreding en omstandigheden.

Daarnaast toetst de Afdeling voortaan uit zichzelf of een procedure onredelijk lang heeft geduurd. De Afdeling hanteert een redelijke termijn van vier jaar voor zaken in drie instanties: bezwaar, beroep en hoger beroep. In deze zaak duurde de procedure meer dan vijf jaar. Dit leidde tot een extra verlaging van 15%, waarmee de boete werd vastgesteld op € 4.250,-.

Lees hier de hele uitspraak: https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@146916/202300230-1-a2/

Heb je vragen over (toeristische) (ver)huur of bestuurlijke handhaving?
Neem contact op met Werner Altenaar of Roza Morrison.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursrecht, Opinie

21 november 2024

Omdat je verder wilt

Nul-emissiezone bedrijfs- en vrachtauto´s Amsterdam 2025

Uitstootvrij Amsterdam 2030
Het instellen van de nul-emissiezone is onderdeel van het Actieplan Schone Lucht Amsterdam. Hierin zijn meerdere verschillende maatregelen opgenomen met als doel een uitstootvrij Amsterdam in 2030. Zo gelden er ook regels voor pleziervaart, motor- en bromfietsen en tourbussen vanaf 2025. Op 1 januari 2025 treedt het Definitieve verkeersbesluit nul-emissiezone bedrijfs- en vrachtauto’s Amsterdam 2025 (hierna: “Definitieve verkeersbesluit”) in werking. Dit betekent dat geen vervuilende bestelbussen en vrachtauto’s de binnenstad meer mogen inrijden. In dit artikel lees je wat dit betekent voor ondernemers, of zij een ontheffing kunnen verkrijgen en hoe wordt gehandhaafd.

Het Definitieve Verkeersbesluit draagt niet alleen bij aan de algehele gezondheid van Amsterdam, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: “College”) verwacht dat ook de verkeersdrukte zal afnemen.

Vrijstellingen en ontheffingen
Voor bestelbussen en vrachtauto’s met bepaalde emissieklassen geldt een overgangsrecht. Deze voertuigen kunnen tot 2027, 2028 of 2030 alsnog de binnenstad inrijden. Vanaf 2030 eindigt dit overgangsrecht en zijn ook deze voertuigen niet meer welkom. Daarnaast is het voor negen categorieën mogelijk een ontheffing aan te vragen. Ook voor bijzondere gevallen waarin het Definitieve verkeersbesluit niet heeft voorzien, kan een ontheffing worden aangevraagd.

De kosten voor het aanvragen van een ontheffing bedragen € 250,-. Let wel, de ontheffing kan pas in 2025 worden aangevraagd, maar dan geldt deze regelgeving wel al. Ook tijdens de aanvraagprocedure, geldt de ontheffing niet. Als er wachttijden zijn, kan dit problemen geven en riskeert de ondernemer handhaving.

Zorgen
Eén van de zorgen van ondernemers is netcongestie. Het elektriciteitsnet in Amsterdam is op dit moment al overbelast. Er bestaan onzekerheid en zorgen over de toekomstige publieke laadinfrastructuur en wat dit betekent voor de investeringen die ondernemers op dit moment moeten doen. Ook geven veel ondernemers aan dat het Definitieve verkeersbesluit negatieve financiële gevolgen heeft, omdat de aanschaf van uitstootvrije voertuigen om een investering vraagt. Deze zou niet meer rendabel zijn.

Het College begrijpt de zorgen van ondernemers, maar stelt dat niet langer kan worden gewacht met de invoering van de nul-emissiezone, gelet op noodzaak van een uitstootvrij Amsterdam in 2030.

Ten aanzien van de publieke laadinfrastructuur, stelt het College dat er maatregelen worden genomen om netcongestie tegen te gaan en investeren netbeheerders de komende jaren in een stevige uitbreiding van het elektriciteitsnet. Wat betreft de financiële zorgen, zijn er verschillende subsidieregelingen en fiscale instrumenten beschikbaar voor de aanschaf van een schone bedrijfsauto.

Handhaving
Het College is voornemens de nul-emissiezone te handhaven met behulp van camera’s die kentekengegevens verwerken. Daarnaast worden bijzondere opsporingsambtenaren ingezet als ook verplaatsbare camera’s. De hoogte van de boetes wordt later vastgesteld en is nu nog niet bekend. Wel staat vast dat in de eerste vier maanden van 2025 bij een overtreding enkel een waarschuwingsbrief volgt. Op deze manier kunnen ondernemers zich voorbereiden op de nieuwe regelgeving. Vanaf mei 2025 worden er daadwerkelijk boetes opgelegd.

Tot slot
Kortom, Amsterdam streeft naar een uitstootvrije binnenstad in 2030, met een nul-emissiezone voor bedrijfs- en vrachtauto’s vanaf 2025 als belangrijk onderdeel. Ondernemers krijgen tot 2030 beperkt

overgangsrecht maar staan mogelijk alsnog voor de uitdaging om te investeren in uitstootvrije voertuigen terwijl de afhankelijkheid van een goed functionerende laadinfrastructuur verder toeneemt. Vanaf 2025 kunnen ondernemers een ontheffing aanvragen, maar totdat deze is verleend kan er worden gehandhaafd. Hoewel de handhaving stapsgewijs wordt ingevoerd, onderstreept het risico op boetes vanaf mei 2025 de noodzaak van tijdige aanpassingen.

Vragen over een aanvraag voor een ontheffing, subsidieverlening, of het aanvechten van bestuurlijke boetes? Neem contact op met Roza Morrison en Werner Altenaar.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursrecht, Opinie

19 november 2024

Omdat je verder wilt

Bestuurdersaansprakelijkheid bij raamovereenkomsten en voortdurende afname van producten

Inleiding, Beklamel-criterium en peildatum
In eerdere publicaties op onze website is stil gestaan bij het onderwerp bestuurdersaansprakelijkheid. Daarbij is aangegeven dat je het over het algemeen wel erg bont moet maken om als bestuurder aansprakelijk te worden gesteld voor schulden van een rechtspersoon.

Het is in principe namelijk de rechtspersoon zelf die daarvoor aansprakelijk is en niet de bestuurder. Er zijn echter wel uitzonderingen op deze regel, waar je als bestuurder bedacht op moet zijn en rekening mee dient te houden. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer je als bestuurder namens de vennootschap verplichtingen aangaat, waarvan je weet of behoorde te weten dat de rechtspersoon die niet kan nakomen en daarvoor geen verhaal biedt. Dit is het zogenaamde Beklamel-criterium. In de rechtspraak over dit onderwerp komt vervolgens de belangrijke vraag aan de orde wanneer je als bestuurder die wetenschap hebt en wanneer nog niet. Met andere woorden het gaat er hierbij om dat een peildatum of peilmoment wordt vastgesteld. Tot aan die datum of dat moment kun je nog verplichtingen aangaan, maar daarna niet meer.

Recente uitspraak over raamovereenkomst en voortdurende afname van producten
In een recente uitspraak is deze problematiek weer aan de orde gekomen. Het ging daarbij om een bedrijf dat handelde in zogenaamde kooi-eieren. Het bedrijf kocht deze eieren in bij meerdere leveranciers en verkocht deze door aan met name Duitse afnemers in de levensmiddelenindustrie en aan supermarkten. Op grond van een raamovereenkomst nam het bedrijf de eieren wekelijks af bij één van haar leveranciers. Het bedrijf had in de jaren 2024, 2015 en 2016 verliezen geleden en beschikte over een negatief eigen vermogen. Het bedrijf werd gefinancierd door de Rabobank die zich genoodzaakt zag om op 6 maart 2017 het krediet op te zeggen met als gevolg dat de uitstaande bankschuld van ongeveer € 867.000, = drie maanden later, dus op 6 juni 2017, diende te zijn terugbetaald. Desondanks heeft het bedrijf de activiteiten voortgezet en bleef het eieren afnemen van de genoemde leverancier die daarvoor onbetaald werd gelaten. Omdat de bank niet binnen de gestelde termijn kon worden voldaan, is daaropvolgend de kredietfaciliteit geblokkeerd en op 26 september 2017 het faillissement van het bedrijf uitgesproken.

Procedure bij de rechtbank, vordering afgewezen
De leverancier heeft vervolgens een procedure gestart tegen de bestuurder van het bedrijf en daarbij gevorderd dat deze zou worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van de niet betaalde facturen ter hoogte van € 84.483,94. De rechtbank Gelderland heeft deze vordering in eerste instantie afgewezen. De rechtbank vond dat het de bestuurder nog vrijstond om door te gaan met de onderneming en dat hij de eieren kon blijven afnemen, maar de leverancier ging in hoger beroep. De leverancier voerde daarbij aan dat het bedrijf met het afnemen van eieren vanaf 30 mei 2017 tot en met 12 juni 2017 overeenkomsten met de leverancier is aangegaan, terwijl de bestuurder van het bedrijf op dat moment wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat het bedrijf niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Daarom is de bestuurder volgens de leverancier aansprakelijk voor de schade die de leverancier heeft geleden. Als het bedrijf de eieren niet had opgehaald had de leverancier deze aan een ander kunnen verkopen.

Hoger beroep bij het Gerechtshof, vordering alsnog toegewezen
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt de leverancier daarin. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de bestuurder in de genoemde periode, toen de eieren werden afgenomen, wist of

redelijkerwijs moest begrijpen dat het bedrijf de vordering tot betaling van de koopprijs niet kon voldoen en ook geen verhaal zou bieden. De Rabobank had het krediet per 6 juni 2017 opgezegd en de vordering van Rabobank bedroeg per 12 juni 2017 € 678.736,88. Bovendien kon het bedrijf in verband met de opzegging van het krediet en de schriftelijke bevestiging daarvan niet meer (online) bankieren en dus geen rekeningen meer betalen.

Raamovereenkomst
Dat er sprake was van een (raam)overeenkomst op grond waarvan de eieren gedurende de zogeheten productiecyclus geleverd werden, doet daaraan volgens het Gerechtshof niet af. Elke keer als het bedrijf de eieren afnam van de leverancier, ontstond namelijk een (nieuwe) betalingsverplichting.

Vooruitzicht op voorzetting onderneming?
De bestuurder heeft nog aangevoerd dat er (eind mei en tot 12 juni 2017) vooruitzicht bestond op voortzetting van de onderneming. Dat is echter onvoldoende gebleken. Verder heeft de bestuurder nog aangevoerd dat met een tweetal bedrijven werd onderhandeld over een overname van het bedrijf. Het Gerechtshof oordeelde echter dat er geen concreet vooruitzicht was op een overname dan wel voortzetting van de onderneming. De bestuurder had onder deze omstandigheden dan ook niet mogen doorgaan met het afnemen van eieren en op deze wijze geen nieuwe verplichtingen mogen aangaan. De bestuurder werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van de openstaande facturen.

Cassatie bij de Hoge Raad
De bestuurder heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, maar dit heeft niet geholpen. De conclusie van Advocaat-Generaal Assink (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2024:371) komt er kort gezegd op neer dat de beslissing van het Gerechtshof niet onbegrijpelijk was en dat het Gerechtshof het eerdergenoemde Beklamel criterium op juiste wijze heeft toegepast. Daarbij is aan de orde gekomen dat het Gerechtshof aan de hand van de feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt treft door nieuwe verplichtingen aan te gaan terwijl hij wist dat deze niet zouden kunnen worden nagekomen. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en het cassatieberoep afgewezen (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:785).

Conclusie
De conclusie die uit deze zaak kan worden getrokken, is dat je als bestuurder van een rechtspersoon goed moet nadenken of het bedrijf nog wel kunt voortzetten en of je de daarmee verband houdende verplichtingen wel kunt (blijven) aangaan, wanneer het slecht gaat met het bedrijf. Daarbij dien je rekening te houden met belangen van de schuldeisers. Dat is ook het geval bij voortdurende afname van producten op grond van een raamovereenkomst. Wanneer je weet of behoort te weten dat daarbij behorende verplichtingen niet kunnen worden nagekomen, dien je daarvan af te zien. De opzegging van het bankkrediet zal hierbij doorgaans een belangrijke indicatie zijn. Dit zou anders kunnen zijn als er daadwerkelijk vooruitzichten bestaan dat het bedrijf kan worden voortgezet en de crediteuren voldaan kunnen worden. Dit moet dan wel concreet kunnen worden gemaakt en aangetoond.

Het Insolventieteam van Certa Advocaten heeft ruime ervaring op het gebied van bestuurdersaansprakelijkheid.

Mocht u hierover vragen hebben dan kunt u contact opnemen met Seerp Gratama.

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Opinie

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Pagina 4
  • Pagina 5
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 22
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Nieuws & Kennis
    • Nieuws & Actualiteiten
    • Certa deelt kennis met Pont
    • Certa expert van ABN AMRO
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV