• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Opinie

16 november 2021

Omdat je verder wilt

Meer verweermiddelen voor bestuurders tegen aansprakelijkheidsclaim curator

Op 9 juli jl. heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan die bestuurders van gefailleerde vennootschappen meer mogelijkheden geven om zich te verweren tegen een vordering van een curator uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. Bij een faillissement kunnen bestuurders door de curator aansprakelijk worden gesteld voor alle schulden (het boedeltekort). Dit kan het geval zijn als het bestuur zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van kennelijk onbehoorlijk bestuur slechts sprake is indien geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo zou hebben gehandeld. De bewijslast ligt bij de curator; hij moet het onbehoorlijk bestuur aantonen.

De curator wordt echter geholpen in zijn bewijslast door bewijsvermoedens uit artikel 2:248 lid 2 BW. Wanneer een bestuurder niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht en/of de jaarrekening niet tijdig heeft gepubliceerd, dan wordt onweerlegbaar vermoed dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Wel mag het bestuur dan aantonen dat deze onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het bestuur moet dan aantonen dat er een andere oorzaak is geweest die tot het faillissement heeft geleid. In de rechtspraak werd vrij algemeen aangenomen dat dit dan een externe oorzaak zou moeten zijn. In deze uitspraak van 9 juli jl. van de Hoge Raad was echter aan de orde of de bestuurder zich juist ook op interne omstandigheden kon beroepen om het bewijsvermoeden te weerleggen.

In de casus was er sprake van een schending van de boekhoudplicht maar mochten de bestuurders het bewijsvermoeden ontzenuwen door te wijzen op andere oorzaken. De bestuurders stellen dat het handelen van hun voormalig mede bestuurder als een belangrijke oorzaak van het faillissement geldt. Deze voormalig bestuurder zou namelijk kort voor zijn vertrek het gehele resterende werkkapitaal van de failliet naar zichzelf hebben overgemaakt. Daarnaast zou hij een e-mail hebben verstuurd die zou hebben geleid tot verlies van vertrouwen bij leveranciers en afnemers.

Het Gerechtshof verwerpt dit verweer. Het Hof overweegt dat schending van de boekhoudplicht impliceert dat over de gehele linie sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat er dus sprake is van collectieve aansprakelijkheid voor het hele bestuur. Het handelen van één bestuurder wordt het gehele bestuur toegerekend. Het Hof geeft dus eigenlijk aan dat alleen een externe oorzaak kan worden aangevoerd ter weerlegging van het bewijsvermoeden.

De Hoge Raad geeft nu in dit arrest van 9 juli jl. echter aan dat ook een interne oorzaak het bewijsvermoeden kan ontzenuwen. De Hoge Raad geeft aan dat niet alleen van buiten komende omstandigheden maar ook het handelen of nalaten van één of meer bestuurders dat op zichzelf geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert, voldoende kan zijn voor de ontzenuwing van het bewijsvermoeden. Slaagt de bestuurder dan in de weerlegging, dan is het weer aan de curator om vervolgens aan te tonen dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Als de curator het onbehoorlijk bestuur helemaal heeft gestoeld op schending van de boekhoudplicht, dan wordt het voor de curator een lastige bewijsopdracht. Dan moet de curator met concrete andere oorzaken komen die tot het faillissement hebben geleid en die dan ook als onbehoorlijk bestuur kwalificeren.

Bestuurders hebben bij een aansprakelijkheidsclaim nu dus meer verweermiddelen in hun verweer tegen de curator.

Contact

Vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op. Wij helpen je graag verder!

Ernst-Paul Pandelitschka
Partner/advocaat insolventierecht

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Ondernemingsrecht, Opinie

15 oktober 2021

Omdat je verder wilt

Burgemeester mag minder snel woning sluiten en moet vaker waarschuwen

Inleiding

Burgemeesters krijgen het zwaarder om woningen te sluiten bij drugsvondst. De rechter zal strenger toetsen of de sluiting evenredig (dat wil zeggen “eerlijk”) is. Houdt de burgemeester niet genoeg rekening met de samenloop van de omstandigheden? Dan zet de rechter een streep door het sluitingsbevel. Hieronder lees je kort waar deze zaak over gaat, wat belangrijk is en wat dit in de praktijk voor pandeigenaren betekent.

In het kort:

  • bestuursrechter toetst strenger of de sluiting evenredig is;
  • burgemeester moet rekening houden met samenloop van omstandigheden; en
  • burgemeester moet eerder voor waarschuwing kiezen.

Wat speelde er in deze zaak?

Op 6 oktober 2021 oordeelde de hoogste bestuursrecht dat de burgemeester van Rotterdam de woning in Delfshaven niet zes maanden mocht sluiten. De gevolgen waren niet evenredig vanwege de samenloop van omstandigheden.

Wet Damocles

In het algemeen mogen burgemeesters panden sluiten bij aanwezigheid van verboden middelen. Dit gebeurt op basis van de Wet Damocles. Als de zaak aan de rechter wordt voorgelegd, toetst deze onder andere de:

  • 1. noodzakelijkheid;
  • 2. ernst en omvang van de overtreding;
  • 3. feitelijke handel in het pand;
  • 4. evenredigheid;
  • 5. verwijtbaarheid; en
  • 6. gevolgen van de sluiting.

Over punt 4 (de evenredigheid) adviseerden de advocaten-generaal eerder in een andere zaak om strenger te worden en om aan te sluiten bij het Europese recht. Het lijkt erop dat de rechter daarop nu voorsorteert.

Omstandigheden in samenhang bezien

Terug naar de zaak in Rotterdam. De hoogste bestuursrechter floot de burgemeester terug. Hij had rekening moeten houden met de volgende omstandigheden – in samenhang bezien:

  • of de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding;
  • of de bewoner geen vervangende woonruimte zal kunnen vinden (zwarte lijst woningcorporaties);
  • medische situatie; en
  • aanwezigheid van minderjarige kinderen die naar school gaan (en waarvoor geen opvang is).

De burgemeester had niet genoeg rekenschap gegeven van de samenloop. Daarom is de sluiting niet evenredig. De rechter zet een streep door de sluiting en de woning is heropend.

Conclusies en in de praktijk

De conclusie is dat de burgemeester beter moet motiveren dat de sluiting evenredig is, gelet op de samenloop van de omstandigheden. Dit betekent in de praktijk dat burgemeesters woonruimten minder snel kunnen sluiten en vaker moeten volstaan met een waarschuwing. Dit geeft pandeigenaren ruimte om zelf orde op zaken te stellen en maatregelen tegen de huurder te treffen. Bovendien beperkt dit de schade voor eigenaren.

Contact

Heb je juridische vragen over burgemeestersluitingen? Neem gerust contact met ons op. Wij helpen je graag verder.

Werner Altenaar

Advocaat bestuursrecht
Praktijkgroep vastgoed

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Huren / Verhuren, Opinie, Vastgoedrecht, Wonen

6 oktober 2021

Omdat je verder wilt

Liegen in de rechtszaal

Liegen is iets anders dan van mening verschillen. Maar er is een grens.

Inleiding

Liegen mag niet, maar aan de andere kant laat het zich niet goed voorstellen dat bijvoorbeeld een aannemer en opdrachtgever het steeds eens zijn over de oplevering van het werk of contractspartijen altijd dezelfde mening hebben over wat is afgesproken. Als dat zo zou zijn, kan de civiele procedure worden opgedoekt.

Oneens

Het is inherent aan een juridisch geschil dat men het (doorgaans) oneens is over tenminste een aantal feiten, (soms) de rechtsregel en (altijd) de uitkomst. Over ‘genuanceerde’ meningsverschillen gaat deze opinie niet. Het gaat over artikel 21 Rv. (en de herstelfunctie van het hoger beroep). Artikel 21 Rv. bepaalt samengevat dat partijen de waarheid moeten spreken. Het artikel luidt:

“Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht”.

Praktijk

Het komt niet vaak voor dat de rechter een vordering afwijst omdat in strijd met de waarheidsplicht wordt gehandeld. Maar het kan wel! Artikel 21 Rv. bestaat sinds 2002 en de algemene regel dat je niet mag liegen al sinds mensenheugenis. Toch wordt er in rechtszaken betrekkelijk weinig consequenties aan liegen verbonden. Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 16 juli 2021 blijkt dat er een (on?)duidelijke grens is wat in een procedure geoorloofd is.

Brandzaak

Wat is er gebeurd? Naar aanleiding van een door een hennepkwekerij veroorzaakte brand in een loods heeft de eigenaar de verzekeringstussenpersoon gedagvaard. De tussenpersoon zou een beroepsfout hebben gemaakt. De rechter volgt dat standpunt, maar om aanspraak op schadevergoeding te kunnen maken moet de eigenaar wel kunnen bewijzen dat hij de loods elders had kunnen verzekeren. In de procedure wordt vervolgens meer en meer duidelijk over de werkelijke toedracht van de brand, namelijk dat de eigenaar de kwekerij zelf heeft aangelegd. Tevens werd de stroom door hem illegaal afgetapt en blijkt dat de eigenaar voor de hennepkwekerij strafrechtelijk is veroordeeld. Tot slot blijkt uit een krantenartikel over deze strafzaak dat de eigenaar daar heeft verklaard dat hij tegen de expert van de brandverzekeraar heeft gezegd dat iemand anders de kwekerij heeft aangelegd, omdat hij bang was dat de verzekering anders niet zou uitkeren.

Art 21 Rv.

Dat de verzekeraar niet hoefde uit te keren stond al vast, maar over de aansprakelijkheid van de tussenpersoon oordeelde de rechter dat die vordering direct moet worden afgewezen op grond van art. 21 Rv. Deze beslissing wordt aan de Hoge Raad voorgelegd. De Hoge Raad wijst er ten eerste op dat op dat de rechter, zoals uit art. 21 Rv. volgt, terecht heeft beoordeeld welke gevolgtrekking hij geraden acht in het licht van de aard en ernst van de schending van waarheidsplicht. Ten tweede overweegt de Hoge Raad dat sprake is van een ernstige schending van de waarheidsplicht door de eigenaar. Het betreft feiten die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van de vordering die er op ziet om een bedrag van meer dan € 400.000,= toegewezen te krijgen ten koste van de assurantietussenpersoon. Ten derde onderstreept de Hoge Raad dat als de schending van de waarheidsplicht in een geval als dit niet streng gesanctioneerd zou worden, dat door procespartijen als een vrijbrief zou kunnen worden ervaren om te pogen door middel van onwaarheden de wederpartij en de rechter op het verkeerde been te zetten, in de hoop er met een lichte sanctie vanaf te komen als de onwaarheden onverhoopt aan het licht zouden komen. Het afwijzen van de vorderingen van de eigenaar op grond van art. 21 Rv. is dan ook terecht.

Herstelfunctie hoger beroep

Dan nog iets over de herstelfunctie van het hoger beroep. Het uitgangspunt is dat in hoger beroep alle ‘fouten’ uit de eerdere procedure kunnen worden rechtgezet. De vraag is vervolgens of als in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van de waarheidsplicht de herstel-/herkansingsfunctie van het hoger beroep nog steeds geldt? Het antwoord daarop luidt bevestigend, maar dat betekent niet dat de consequenties van liegen in hoger beroep zonder meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Met andere woorden: er kan op de leugens worden teruggekomen (door de werkelijke toedracht te vertellen), maar dan kan nog steeds de conclusie zijn dat er sprake is van een bijzonder ernstige schending van de waarheidsplicht en dat de vordering daarom op grond van art. 21 Rv. wordt afgewezen.

Heb je vragen over procesrecht of procedures? Neem vrijblijvend contact op. Omdat je verder wilt!

Rogier Visser
Advocaat aansprakelijkheid- en vastgoedrecht

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Algemeen, CERTA, Opinie

21 september 2021

Omdat je verder wilt

Voor investeerders: hoe houd ik mijn investering in de gaten?

Inleiding

Een investeerder zit vaak niet in het bestuur van de onderneming waarin hij investeert, maar hij zal wel toezicht willen houden op zijn investering. Dat toezicht kan op verschillende manieren worden vormgegeven.

De aandeelhoudersvergadering

Indien de investeerder aandelen houdt, kan hij in de aandeelhoudersvergadering toezicht houden op het bestuur. Daarbij zouden partijen in de statuten kunnen vastleggen of in de aandeelhoudersovereenkomst kunnen afspreken dat het bestuur voor bepaalde belangrijke besluiten de goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering (en in het bijzonder de investeerder) nodig heeft. Zo kan de investeerder voorkomen dat zijn investering wordt gebruikt voor doeleinden waarmee hij zich niet kan verenigen.

Deze vorm van toezicht is echter niet altijd mogelijk. Het bestuur en de medeaandeelhouders (waaronder vaak ook bestuurders) zullen immers wel bereid moeten zijn om de investeerder zo’n blokkeringsrecht te geven. Bovendien houdt niet iedere investeerder aandelen of heeft hij stemrechten. Zo kan of wil een investeerder met een converteerbare lening lang niet altijd zijn lening converteren in aandelen om besluitvorming te blokkeren of zijn de aandelen van de investeerder gecertificeerd.

Een ander nadeel is dat de investeerder op deze manier pas laat in de besluitvorming wordt betrokken en een blokkade door de investeerder tot verstoorde relaties tussen het bestuur, de investeerder en medeaandeelhouders kan leiden. Daarom zal de investeerder vaak (ook) op andere wijze toezicht willen houden op zijn investering. Dat kan op formele wijze met een raad van commissarissen (rvc) of op informele wijze met een raad van advies of raad van toezicht.

Raad van commissarissen

De vennootschap kan een rvc instellen, of ingeval van een one-tier board een bestuur benoemen dat bestaat uit uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. De aandeelhoudersvergadering kan de investeerder (ingeval van een natuurlijk persoon) als commissaris of niet-uitvoerende bestuurder benoemen of kan een vertrouwenspersoon van de investeerder in een van die functies benoemen. Op die manier is de investeerder nauwer en eerder betrokken bij de strategie en besluitvorming van de vennootschap en kan hij daar in bepaalde gevallen ook beslissende invloed op uitoefenen.

De commissarissen en niet-uitvoerende bestuurders zijn in beginsel ook verantwoordelijk voor het gevoerde (wan)beleid en onder omstandigheden heeft de ondernemingsraad het recht om een deel van de commissarissen te benoemen. Daarnaast willen niet altijd alle bij de vennootschap betrokken partijen een rvc instellen of niet-uitvoerende bestuurders benoemen, omdat dat (mogelijk) de besluitvorming op bestuursniveau teveel vertraagt of bemoeilijkt of de onderlinge verhoudingen teveel verstoort. Een bedrijf van beperkte omvang (zoals een startup of scale-up) wordt door het instellen van een rvc of het benoemen van niet-uitvoerende bestuurders al snel topzwaar.

Bovendien is het vaak voor de investeerder voldoende om op informele wijze toezicht te kunnen houden op het bestuur. De investeerder laat het bestuur dan de ruimte, maar kan de besluitvorming wel in de gaten houden en eventueel als mentor van het bestuur of een individuele bestuurder fungeren. Daarom zie je steeds meer dat investeerders als alternatief voor dit formele toezicht kiezen voor het informele toezicht door een raad van advies of raad van toezicht.

Raad van advies of raad van toezicht

De raad van advies of raad van toezicht, al dan niet bestaande uit alleen de investeerder of zijn vertrouwenspersoon, is geen formeel orgaan van de vennootschap. Deze raad hoeft niet te worden ingesteld in de statuten van de vennootschap, maar kan worden overeengekomen in bijvoorbeeld de leningsdocumentatie (als voorwaarde voor het verstrekken van de lening) of aandeelhoudersovereenkomst (waarbij de vennootschap partij is). De vennootschap kan deze adviseurs/toezichthouders het recht toekennen om bestuursvergaderingen bij te wonen en daaraan actief deel te nemen. Ook zouden zij inzage kunnen krijgen in interne correspondentie en verslagen.

Op deze manier kan een investeerder toezicht houden op het bestuur en de strategie van de vennootschap, ervoor zorgen dat zijn standpunten worden meegenomen in de besluitvorming op bestuursniveau en het bestuur als mentor gevraagd en ongevraagd advies geven. Aangezien deze adviseurs/toezichthouders formeel geen rol hebben in de vennootschap, zijn zij in beginsel ook niet  verantwoordelijk voor het gevoerde (wan)beleid. Dit kan uiteraard anders zijn als zij als feitelijke beleidsbepalers kunnen worden aangemerkt, bijvoorbeeld omdat zij vanuit hun informele rol toch beslissende invloed op het beleid uitoefenen.

Wel moet men goede afspraken maken, zodat duidelijk is welke rechten en bevoegdheden de raad van advies of raad van toezicht heeft, welke rol hij heeft en hoe met vertrouwelijkheid wordt omgegaan. Zo wordt voorkomen dat geschillen ontstaan tussen de raad van toezicht, het bestuur, de investeerder en aandeelhouders en dat adviseurs/toezichthouders misbruik maken van de informatie die zij ontvangen.

Conclusie

Hoe een investeerder wil en kan toezien op zijn (beoogde) investering zal afhangen van veel omstandigheden. Dat hangt onder meer af van hoe dicht hij op zijn investering wil zitten, waarover hij met de andere partijen afspraken kan maken en hoe de onderlinge verhoudingen tussen partijen zijn.

Contact

Advies over deze of een andere ondernemingsrechtelijke kwestie? Robin de Jong helpt je graag verder!

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Ondernemen, Investeren, Opinie

10 september 2021

Omdat je verder wilt

Mag een werkgever zijn werknemers verplichten zich te laten vaccineren tegen corona?

Kunt u als werkgever uw werknemers verplichten tot vaccinatie? Wat als één van uw werknemers weigert zich te laten vaccineren, mag u deze werknemer dan ontslaan (op staande voet)? Een actueel maar lastig onderwerp omdat dit de privacy en grondrechten van de werknemer raakt.

Verplicht vaccineren

Kort door de bocht: verplicht vaccineren kan niet. Er is geen vaccinatieplicht. Werkgevers moeten zorgdragen voor een veilige werkplek (Arbowet), maar worden hierbij geremd door het feit dat het hen niet is toegestaan medische gegevens te verzamelen en verwerken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Volgens de huidige wet mogen werkgevers ook niet registreren wie wel en niet is gevaccineerd. En zij mogen medewerkers al helemaal niet dwingen zich te laten vaccineren. Het verzamelen en verwerken van medische gegevens is immers in strijd met de privacywet (AVG) en het recht op lichamelijke onschendbaarheid. Dat zijn grondrechten die gevoelsmatig zeer zwaar wegen. Zwaarder dan de Arbowet die werkgevers verplicht te zorgen voor een veilige werkplek. Helaas is het vaccinatievraagstuk niet het eerste dat werkgevers in een spagaat dwingt tussen grondrecht en zorgplicht. In de AVG staan vaker belangen tegenover elkaar.

Wat kan wel?

Werknemers vragen om zich op volledig vrijwillige basis te laten vaccineren, werkt vooralsnog in de zorg zeer effectief. Zijn er nog meer mogelijkheden? Stimuleren wordt genoemd, zoals het toekennen van een bonus of extra vakantiedagen na vaccinatie. Maar of dit de strenge toets van de AVG zal doorstaan, is de vraag. Want dan weet ook de (salaris)administratie wie gevaccineerd is. In een zaak over het verplicht dragen van een mondkapje op het werk mocht het loon ingehouden worden van de weigerende werknemer. Kan dat ook bij vaccinatie? Waarschijnlijk niet, omdat de inbreuk vele malen groter is.

Is weigering van vaccinatie reden voor ontslag?

Zonder wettelijke vaccinatieplicht is de weigering van vaccinatie geen reden voor ontslag op staande voet. Vraag die nog onbeantwoord blijft is of dit in Nederland een redelijke grond op zou kunnen leveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Wij verwachten dat het enkel weigeren van een vaccinatie onvoldoende is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Tot slot

Werknemers verplichten om zich te laten vaccineren is op dit moment dus nog onmogelijk. Dergelijke verplichtingen passen niet binnen de arbeidsverhouding. Werknemers vragen om zich op volledig vrijwillige basis te laten vaccineren, is het meest effectief. Het indirect verplichten, bijvoorbeeld door het verbinden van negatieve consequenties aan het weigeren van een vaccinatie, komt in strijd met de grondrechten van de werknemer.

Contact

Meer weten over het verplichten van vaccinatie of andere corona gerelateerde onderwerpen? Neem dan gerust contact op met ons. Wij adviseren u graag!

Barbara Veldmaat
Partner/advocaat arbeidsrecht

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Arbeidsrecht, Coronapandemie, Ondernemingsrecht, Opinie

19 augustus 2021

Omdat je verder wilt

Actio pauliana bij een juridische splitsing

Bij een herstructurering van een concern kan de mogelijkheid tot juridische splitsing of afsplitsing worden benut. Bij splitsing houdt de gesplitste vennootschap op te bestaan, bij afsplitsing blijft deze rechtspersoon voortbestaan. In beide gevallen gaat het vermogen onder algemene titel over. Dit betekent dat niet ieder vermogensbestanddeel afzonderlijk hoeft te worden geleverd, maar dat het hele vermogen in zijn geheel overgaat naar de verkrijger, de vennootschap waaraan de vermogensbestanddelen worden toegedeeld. De procedure is geregeld in artikel 2:334a e.v. Deze regeling is gebaseerd op de Zesde Europese Richtlijn 82/891/EEG van 17 december 1982.

Schuldeisers kunnen bij een splitsing worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Ter bescherming van de schuldeisers biedt de wet een aantal waarborgen. Op grond van artikel 2:334l BW hebben schuldeisers de mogelijkheid om bij een splitsing in verzet te komen tegen de splitsing, tot een maand nadat alle partijen bij de splitsing de nederlegging of openbaarmaking van het voorstel tot fusie of splitsing hebben aangekondigd.

Is een schuldeiser niet in verzet gekomen en de notariële akte van splitsing reeds gepasseerd dan biedt de wet in artikel 2:334u BW nog de mogelijkheid om de rechter om vernietiging te verzoeken. Dit verzoek moet binnen 6 maanden na het passeren van de akte van splitsing worden ingediend. Op grond van artikel 2:334u BW kan de rechter de splitsing vernietigen indien het volgende zich voordoet:

  • indien de door een notaris ondertekende akte van splitsing geen authentiek geschrift is;
  • ten tijde van de splitsing was een van de bij de splitsing betrokken rechtspersonen ontbonden of verkeerde in staat van faillissement of surseance van betaling;
  • ten tijde van de splitsing was het verzet van een schuldeiser (nog) niet ingetrokken of was een opheffing daarvan nog niet uitvoerbaar;
  • de notariële voetverklaring onder de akte van splitsing ontbreekt;
  • het besluit tot splitsing is nietig, blijkt niet van kracht te zijn of is vernietigbaar;
  • de eventueel vereiste rechterlijke goedkeuring bij een splitsing van een stichting ontbreekt.

Het is de vraag of er – naast de hiervoor vermelde vernietigingsgronden – een aanvullende mogelijkheid is tot vernietiging van een splitsing, zoals op grond van de actio pauliana ex artikel 42 Fw en de pauliana ex artikel 3:45 BW. In het Favini-arrest heeft de Hoge Raad zich daar in 2013 over uitgesproken (zie HR 20 december 2013, JOR 2014/66). Het ging daarbij om een juridische afsplitsing van een besloten vennootschap. De Hoge Raad oordeelde dat de in artikel 2:334u BW vermelde gronden voor vernietiging limitatief zijn en dat een splitsing niet kan worden vernietigd op grond van de actio pauliana. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de gevolgen van vernietiging van een splitsing zeer ingrijpend zijn.

Het Favini-arrest is echter op losse schroeven gezet door de uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie op 30 januari 2020 in de zaak IGI-Cicenia heeft gedaan (Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 januari 2020, C394/18, (IGI/Cicenia). In deze zaak heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat, anders dan de Hoge Raad oordeelde in het Favini-arrest, vernietiging op grond van de Italiaanse pauliana  (art. 2901 Codice Civile) wél mogelijk is. Het Hof overweegt dat een succesvol beroep op grond van de actio pauliana in Italië slechts tot relatieve nietigheid van de door de pauliana getroffen rechtshandeling leidt. Daarmee wordt bedoeld dat het geen nietigheid met werking ten aanzien van iedereen betreft, zoals bij artikel 2:334u lid 8 BW (splitsing) wel het geval is. Zij werkt slechts ten opzichte van de crediteur die een succesvol beroep op artikel 3:45 BW heeft gedaan dan wel tegen de boedel ingeval de curator succesvol een beroep op artikel 42 Fw heeft gedaan. Voor het overige blijft de splitsing in stand.

Door de Europese uitspraak – dat de in de Zesde Richtlijn genoemde vernietigingsgronden voor een juridische splitsing niet limitatief zijn – kan de redenering van de Hoge Raad in het Favini-arrest op (nog) minder bijval rekenen. Daarmee wordt ook de juridische splitsing met een actio pauliana aantastbaar.

Vragen over herstructurering? Neem contact met ons op, wij helpen je graag verder!

Ragnild Meulenberg

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Ondernemingsrecht, Herstructurering, Opinie

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 16
  • Pagina 17
  • Pagina 18
  • Pagina 19
  • Pagina 20
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 22
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV