• Door naar de hoofd inhoud

CERTA

Header Rechts

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact

Insolventie

7 oktober 2022

Omdat je verder wilt

Meer mogelijkheden voor projectontwikkelaars en verhuurders om verhuurd vastgoed te transformeren naar de nieuwe bestemming

Inleiding

De ruimte voor opvolgend verhuurders om de nieuwe bestemming te verwezenlijken is vergroot. Op basis van de wet mag een opvolgend verhuurder de huurovereenkomst ontbinden, als hij het verhuurde in overeenstemming wil brengen met de bestemming. In een baanbrekende uitspraak heeft de kantonrechter in Haarlem de huurovereenkomsten (voorwaardelijk) ontbonden, zodat de projectontwikkelaar nieuwbouw kon plegen. Het betrof de transformatie van bedrijfsruimtes naar woningen. Hiervoor is een zogenoemde buitenplanse vrijstelling van het bestemmingsplan op basis van de Wabo voldoende. Bovendien mag de opvolgend verhuurder de omgevingsvergunning hiervoor aanvragen.

Hieronder lees je in het kort wat belangrijk is, wat er speelde in deze zaak en wat de mogelijkheden zijn voor projectontwikkeling.

In het kort

  1. Een omgevingsvergunning met een buitenplanse vrijstelling op basis van de Wabo is gelijkgesteld aan een bestemmingsplan;
  2. Het doet niet ter zake of de omgevingsvergunning al verleend is ten tijde van eigendomsverkrijging van het verhuurde door de opvolgend verhuurder; en
  3. Voor “geldend” is voldoende dat het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning in de toekomst “onherroepelijk” zal worden.

Wat speelde er in deze zaak?

De verhuurder verhuurt bedrijfsruimtes aan twee bedrijven. Een projectontwikkelaar wil daar nieuwbouwwoningen realiseren die niet binnen de bestemming “kantoor” in het bestemmingsplan passen. De verhuurder vraagt een omgevingsvergunning met een buitenplanse vrijstelling voor woningen aan bij de gemeente Haarlemmermeer. De verhuurder ontbindt de huurovereenkomsten bij brief, maar de huurders accepteren dit niet.

Daarom vordert de verhuurder bij de kantonrechter de voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomsten. De huurders verweren zich met name met de stelling dat de huurovereenkomsten niet ontbonden kunnen worden, omdat de nieuwbouw niet binnen de bestemming in het geldende bestemmingsplan valt. Maakt de te verlenen omgevingsvergunning met buitenplanse vrijstelling dat de huurovereenkomsten kunnen worden ontbonden?

De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomsten inderdaad voorwaardelijk worden ontbonden. Ten eerste staat een buitenplanse vrijstelling gelijk aan een bestemmingsplan. Het gaat bij een afwijking van het bestemmingsplan op grond van de Wabo om dezelfde rechtsfiguur als die onder oude wetgeving. Ten tweede maakt het niet of de bestemming vóór of na de eigendomsverkrijging op het verhuurde komt te liggen. De verhuurder mag na verkrijging de omgevingsvergunning aanvragen. Ten derde betekent “geldend” dat het bestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld (met andere woorden, onaantastbaar is geworden). In deze zaak was de omgevingsvergunning nog niet verleend. Wel was de aanvraag ingediend. Voor de voorwaardelijke vordering was voldoende dat het aannemelijk was dat de omgevingsvergunning zal worden verleend.

Mogelijkheden voor de praktijk

In de praktijk heeft deze uitspraak tot gevolg dat de opvolgend verhuurder de huurovereenkomst kan ontbinden, als hij de grond en bouwwerken in overeenstemming wil brengen met de bestemming uit hoofde van de (te verlenen) omgevingsvergunning. Een huurovereenkomst en bestemmingsplan hoeven niet in de weg te staan aan het transformeren van vastgoed. Hierdoor heb je als projectontwikkelaar meer flexibiliteit om in te spelen op de behoeftes van de markt. Oftewel, deze ontwikkeling biedt kansen voor projectontwikkelaars om een transformatie mogelijk te maken als er nog huurders zijn.

Contact

Heb je vragen over de ontbinding van de huurovereenkomst vanwege de verwezenlijking van de  bestemming? Of het verkrijgen van een omgevingsvergunning met een buitenplanse vrijstelling voor een nieuwe bestemming? Neem gerust contact met ons op. Certa helpt je verder.

Rogier Visser
Advocaat-partner huurrecht, aansprakelijkheids- en vastgoedrecht (praktijkgroep vastgoed)

Werner Altenaar
Advocaat bestuursrecht en omgevingsrecht (praktijkgroep vastgoed)

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursaansprakelijkheid, Insolventie, Opinie

6 juli 2022

Omdat je verder wilt

Let op: deze acties voor 1 augustus 2022!

Vanaf 1 augustus 2022 treedt de Wet Implementatie EU-richtlijn Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden in werking. De naam zegt het al: de richtlijn heeft als doel de inhoud van het werk vooraf transparanter en voorspelbaarder te maken. In dit artikel lees je welke acties je als werkgever moet ondernemen voor 1 augustus.

I              Uitbreiding informatieverplichting werkgever

Vanaf 1 augustus 2022 komt er een uitbreiding van de al bestaande informatieplicht van de werkgever. Een overzicht van de informatie die je verplicht aan de werknemer moet verstrekken, kun je vinden op de website van de Rijksoverheid. De informatie moet binnen één week na aanvang van het werk aan de werknemer zijn verstrekt. Voldoe je niet (tijdig) aan deze informatieplicht? Dan kan de werknemer zijn of haar schade op je verhalen.

⇒ Wat moet je doen voor 1 augustus 2022?

  • Check of de verplichte gegevens zijn opgenomen in de cao die van toepassing is.
  • Check of de informatie is opgenomen in de standaard arbeidsovereenkomsten.
  • Is bepaalde informatie nog niet opgenomen in de arbeidsovereenkomst of in de cao? Pas de arbeidsovereenkomsten dan aan.
  • Check ook het personeelshandboek en vul (zo nodig) aan.
  • Zorg dat werknemers die voor 1 augustus 2022 in dienst zijn getreden een verzoek kunnen doen om de uitgebreidere informatie. Deze informatie dient binnen één maand na het verzoek aan de werknemer te zijn verstrekt.

II             Verbod op nevenwerkzaamheden nietig

Een nevenwerkzaamhedenbeding is vanaf 1 augustus 2022 niet geldig, tenzij je je kan beroepen op een objectieve rechtvaardigingsgrond. Hierbij kan je denken aan de bescherming van bedrijfsgeheimen of het vermijden van een  belangenconflict. Of er sprake is van objectieve rechtvaardigingsgrond is afhankelijk van de situatie. Deze grond hoeft niet vooraf te zijn vastgelegd in het beding, maar kun je achteraf inroepen.

⇒ Wat moet je doen?

  • Check voor 1 augustus 2022 het standaard nevenwerkzaamhedenbeding en pas aan waar nodig. Verplicht werknemers bijvoorbeeld om vooraf (schriftelijk) toestemming te vragen voor nevenwerk.
  • Reageer na 1 augustus 2022 altijd schriftelijk en gemotiveerd op een verzoek om toestemming voor nevenwerk.
  • Wijs een verzoek niet af, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond.

III            Studiekosten verplichte opleiding voor werkgever

Vanaf 1 augustus mogen de kosten van bepaalde verplichte opleidingen niet meer worden verhaald op de werknemer. Het gaat om opleidingen die je als werkgever op grond van nationale wetgeving, EU-wetgeving of een cao verplicht aan moet bieden aan een werknemer. De werknemer moet deze opleiding onder werktijd kunnen volgen. Deze studiekosten mogen ook niet meer van de transitievergoeding worden afgetrokken. Ook het overeenkomen van een studiekostenbeding waarbij kosten in bepaalde gevallen toch bij de werknemer worden neergelegd, is niet toegestaan. Indien je studiekosten toch doorbelast op de werknemer, kunnen deze kosten door de werknemer worden teruggevorderd.

⇒ Check voor 1 augustus 2022:

  • Welke individuele of collectieve overeenkomsten afspraken bevatten over kosten van scholing en pas deze afspraken aan waar nodig.
  • Check de standaard studiekostenbedingen en pas deze waar nodig aan.
  • Check de standaardbedingen over de aftrek van scholingskosten op de transitievergoeding en pas deze waar nodig aan.

IV           Verzoek om meer voorspelbare vorm van arbeid

Vanaf 1 augustus 2022 wordt de Wet flexibel werken zo gewijzigd dat werknemers die minstens 26 weken in dienst zijn een verzoek kunnen doen om een vorm van arbeid met meer zekere en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Je kan hierbij denken aan een verzoek om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst met een vaste arbeidsomvang. Als je niet (tijdig) op het verzoek reageert, dan wordt de vorm van arbeid aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer.

⇒ Wat moet je doen?

  • Stel een regeling op waarin is aangegeven hoe werknemers na 1 augustus 2022 een verzoek kunnen doen om meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden.
  • Reageer binnen één maand na indiening van het verzoek. Als je minder dan 10 werknemers hebt, geldt er een termijn van drie maanden voor een reactie op het verzoek.
  • Reageer altijd schriftelijk en gemotiveerd op een verzoek.

Contact

Meer weten over de wijzigingen in het arbeidsrecht per 1 augustus 2022? Neem dan gerust contact met ons op. Wij passen e.e.a. graag aan!

Barbara Veldmaat

Advocaat arbeidsrecht bij Certa Advocaten

[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Bestuursaansprakelijkheid, Insolventie, Opinie

21 juni 2022

Omdat je verder wilt

Ondernemen ná de coronapandemie: valkuilen en mogelijkheden

Het aantal faillissementen is op dit moment historisch laag. Veel bedrijven hebben tijdens de coronapandemie staatssteun, huurkorting en/of belastinguitstel gekregen. Dit loopt de komende tijd af en de teveel ontvangen steun zal moeten worden terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de uitgestelde belastingen. Wat zijn de mogelijkheden voor ondernemingen en waar moet op worden gelet? In dit artikel wordt daarop ingegaan.

Historisch laag niveau faillissementen
Ondanks de coronacrisis en de verschillende lockdowns zijn er deze eeuw nog nooit zo weinig bedrijven failliet gegaan. Cijfers van het Centraal Bureau voor de statistiek laten een historisch laag aantal faillissementen zien. Het aantal voor zittingsdagen gecorrigeerde faillissementen fluctueert aanzienlijk. Dalingen en stijgingen volgen elkaar snel op. Het aantal uitgesproken faillissementen piekte met 911 in de maand mei 2013. Daarna nam het aantal faillissementen tot en met augustus 2017 af. Vervolgens bleef de trend tot medio 2020 redelijk vlak. Sindsdien is het aantal faillissementen verder afgenomen en bereikte in augustus 2021 een laagterecord.

In 2021 zijn 1.536 bedrijven en instellingen, exclusief eenmanszaken, failliet verklaard. Dat is 43 procent minder dan in 2020. In mei 2022 is het aantal faillissementen toegenomen ten opzichte van de maand ervoor, maar is het niveau nog laag vergeleken met de periode voor het uitbreken van corona.

Coronasteun en uitstel van belasting
Al sinds het begin van de coronacrisis wordt er onder meer door werknemersorganisaties gewaarschuwd voor een dreigende faillissementsgolf, maar vooralsnog blijft die uit. De steun van de overheid houdt veel bedrijven op de been. Zo hebben bedrijven gezamenlijk voor meer dan 18 miljard euro aan uitstel gekregen om hun belasting te betalen. Dat geld moeten ze de komende jaren alsnog aan de Belastingdienst overmaken, te beginnen in oktober 2022. Daarnaast kregen bedrijven in 2021 steun voor het betalen van de salarissen en de vaste lasten. Zo kregen via de NOW-regeling 22.500 bedrijven steun voor het betalen van de salarissen in november en december 2021.

Relatief weinig in de horeca
De meeste faillissementen waren volgens het CBS in de handel, de bouw en de financiële dienstverlening, maar bij al die sectoren was er sprake van een daling. Vooral in de zwaar getroffen horecabranche lag het aantal faillissementen opvallend laag. Er gingen minder dan 100 bedrijven failliet en daarmee staat de sector op de 7de plek. Bij het begin van de coronacrisis in 2020 steeg het aantal faillissementen in deze sector juist.

Rechters houden rekening met corona
In november 2021 liep het aantal faillissementen wat op en leek er even sprake van een kentering, maar in december was er opnieuw sprake van een daling. Volgens de Raad voor de Rechtspraak kijken rechters bij een faillissementsaanvraag naar alle omstandigheden van een bedrijf, waarbij ook rekening wordt gehouden met de coronacrisis. Dit leidt er volgens de Raad toe dat rechters op dit moment ondernemingen die in de kern gezond zijn, niet snel failliet zullen laten gaan.

Economie bevroren
Het Centraal Planbureau waarschuwde eerder al dat de steun ook niet-levensvatbare bedrijven overeind houdt. “De huidige steun bevriest delen van de economie op de situatie van begin 2020 en blokkeert daarmee de normale economische dynamiek: bedrijven die stoppen en nieuwe bedrijven die starten, mensen die ergens anders een nieuwe baan vinden”, aldus directeur Hasekamp.

Huurkorting in verband met corona
Volgens de Hoge Raad is de omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, maar als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW. De rechter kan op basis van deze grondslag de huurovereenkomst aanpassen door de huurprijs te verminderen, waarbij het uitgangspunt kort gezegd is dat het financiële nadeel gelijk tussen verhuurder en huurder moet worden verdeeld. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de financiële steun die de huurder heeft ontvangen van de overheid in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).

Hoe verder?
De vraag is natuurlijk hoe dit verder loopt. De coronasteun is immers eindig en dat geldt ook voor de huurkorting in verband met corona. Bovendien moet de reeds verleende coronasteun definitief worden vastgesteld en te veel betaalde coronasteun zal moeten worden terugbetaald. Daar komt bij dat het door de Belastingdienst verleende uitstel op 1 oktober a.s. in principe afloopt, zodat bedrijven vanaf dat moment de opgebouwde achterstand aan belastingschuld moeten gaan inlopen. Naar verwachting zal een groot aantal bedrijven daartoe niet in staat zijn. Het lijkt dan ook verstandig om hierover met de belastingdienst in overleg te treden om een regeling te treffen.

Belastingdienst stelt zich soepel op
De Belastingdienst heeft aangegeven dat men zich in de periode 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023 soepeler zal opstellen bij schuldsaneringen. Het huidige regime is dat de Belastingdienst enkel instemt met een akkoord als zij het dubbele percentage krijgt dat de concurrente schuldeisers in het akkoord krijgen. Het versoepelde beleid geeft de Belastingdienst de mogelijkheid om ook met minder akkoord te gaan. Een verzoek kan bij de Belastingdienst worden ingediend, waarbij de Belastingdienst onder andere beoordeelt of sprake is van een in de kern levensvatbare onderneming.

Biedt de WHOA een oplossing?
De WHOA (wet homologatie onderhands akkoord) maakt het voor ondernemers mogelijk een akkoord (schuldenregeling) aan te bieden aan crediteuren en dit akkoord te laten homologeren (vastleggen) door de rechtbank, zodat alle daarbij betrokken schuldeisers daaraan worden gebonden. In een eerder artikel op onze website is hier al nader op ingegaan. Het is echter de vraag of bedrijven over voldoende middelen beschikken of deze kunnen aantrekken om een dergelijk akkoord te kunnen financieren. In de praktijk blijkt een dergelijke oplossing niet eenvoudig en relatief duur in verband met de complexiteit van de procedure en de daarbij te maken kosten. Bovendien is de WHOA niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten. Een herstructurering via de WHOA kan dus niet leiden tot afvloeiing van overtollig personeel.

Faillissement en eventuele doorstart als laatste redmiddel?
Wanneer er geen mogelijkheden zijn om de schuldenproblematiek op te lossen, resteert het aanvragen van het (eigen) faillissement als mogelijk laatste redmiddel. Vanuit het faillissement kan eventueel een doorstart plaatsvinden van de rendabele onderdelen en kunnen winstgevende activiteiten worden voortgezet met een daarvoor benodigd deel van het personeel. Hierbij is van belang dat de Wet overgang van Onderneming niet van toepassing is bij een faillissement. Bij een doorstart vanuit een faillissement gaat het personeel niet automatisch mee over op de doorstartende partij.

Conclusie
Gezien de huidige situatie is het de verwachting dat veel bedrijven op korte termijn voor aanzienlijke financiële uitdagingen komen te staan. Het is van groot belang om de komende tijd een goede afweging te maken van de diverse mogelijkheden die er zijn. Kunnen de bestaande activiteiten ongewijzigd worden gecontinueerd? Zijn er voldoende middelen beschikbaar om aan de lopende verlichtingen te kunnen blijven voldoen? Kunnen de belastingschulden tijdig worden ingelopen of is daarvoor een regeling met de Belastingdienst nodig? Biedt de WHOA een oplossing om tot een herstructurering te komen? Of is het nodig om een faillissementsprocedure en een eventuele doorstart te overwegen? Afwachten lijkt daarbij in ieder geval geen goede keuze.

Contact
Certa Advocaten helpt u graag om de juiste afweging te maken.
Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Floor Lintjens en Seerp Gratama.

Floor Lintjens
Advocaat Insolventierecht
[email protected]
Seerp Gratama
Partner-advocaat Insolventierecht
[email protected]
Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Belastingdienst, Coronapandemie, Faillissement, Insolventie, Opinie

2 mei 2022

Omdat je verder wilt

Pre-pack kan weer worden toegepast

In faillissementen vinden nog al eens doorstarts plaats. De activa en activiteiten (in feite de onderneming) worden dan verkocht en voortgezet door een derde. Bij een faillissement is sprake van de uitzondering op overgang van een onderneming. Dat betekent dat bij een faillissement de doorstarter niet alle werknemers hoeft over te nemen. Bij een overgang van een onderneming buiten faillissementssituaties moet een overnemende partij de werknemers wel (altijd) overnemen en dus in dienst nemen. Het Hof van Justitie heeft op 28 april 2022 een arrest gewezen in de zogeheten Heiploeg-zaak. In deze zaak draait het om de vraag of de Nederlandse pre-pack procedure voldoet aan de voorwaarden voor een uitzondering op de regels omtrent overgang van onderneming.

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat bij de Nederlandse pre-pack de uitzondering op overgang van onderneming van toepassing is, mits de pre-pack een juridische basis heeft die voldoende rechtszekerheid geeft. Op het eerste gezicht zou dus een wettelijke verankering van de pre-pack noodzakelijk zijn. Er zijn echter ook schrijvers die menen dat als alle rechtbanken de pre-pack toestaan, dat op die wijze er al voldoende rechtszekerheid zou zijn. Dat betekent dat dus alle rechtbanken hieraan moeten meedoen en niet zoals in het verleden slechts 8 van de 11 rechtbanken de pre-pack toestonden. Uniforme rechtspraak geeft ten slotte ook rechtszekerheid.

De pre-pack is de praktijk waarbij de verkoop van activa van een failliet bedrijf door de (beoogd) curator al voor het faillissement wordt voorbereid. Zo’n voorbereiding helpt dan om sneller te kunnen verkopen, waardoor er meer werkgelegenheid kan worden behouden en ook meer opbrengst kan worden gegenereerd. De vakbonden hadden grote bezwaren tegen deze praktijk, omdat zij meenden dat het faillissement werd misbruikt om overtollig personeel te lozen. Eerder had het Europese Hof ook geoordeeld dat zo’n pre-pack in strijd was met de regels rond een overgang van onderneming, omdat een pre-pack niet gericht zou zijn op liquidatie, maar enkel op een zo hoog mogelijke opbrengst voor de schuldeisers. Het Hof van Justitie is daar nu in de laatste uitspraak van teruggekomen en zegt dat de pre-pack ook wel degelijk mogelijk is in het kader van liquidatie van een onderneming in een faillissement.

Ik zou menen dat de pre-pack in Nederland weer kan worden toegepast en hopelijk wordt het  bestaande wetsvoorstel nu zo snel mogelijk aangenomen. Wellicht is er eigenlijk ook al genoeg (rechts-)zekerheid als alle rechtbanken de pre-pack nu gaan toepassen.

Contact

Vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op. Wij helpen je graag verder!

Ernst-Paul Pandelitschka
Partner/advocaat insolventierecht

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Ondernemingsrecht, Opinie

17 februari 2022

Omdat je verder wilt

Heeft de rente over de huur in faillissement een hogere rangorde?

De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 bepaald dat ook de (contractuele) rente over de boedelvordering van een verhuurder, kwalificeert als een boedelvordering. Tot deze uitspraak was nog onduidelijk op welke manier de (contractuele) rente over een boedelvordering in het faillissement gevorderd kon worden.

In het kort

  • Als er sprake is van een huurovereenkomst en die is door de curator opgezegd, dan is de huur over de opzeggingsperiode een boedelschuld;
  • Als in de huurovereenkomst een contractuele vertragingsrente is afgesproken dan kan die rente kwalificeren als een boedelschuld. Wel moet er sprake zijn van verzuim.

Wat was hier aan de hand?

De verhuurder verhuurde een bedrijfs- en kantoorruimte. De huurder gaat failliet en de curatoren zeggen de huurovereenkomst op door gebruik te maken van artikel 39 Faillissementswet. De wet bepaalt dat de huur die verschuldigd is over de opzegperiode, een boedelschuld is. Een boedelschuld heeft bij uitkering in een faillissement een zogeheten hoge rang.

In de huurovereenkomst is opgenomen dat als de huur niet of niet tijdig wordt voldaan, de huurder contractuele rente aan de verhuurder moet betalen.

Verhuurder stelt zich vervolgens op het standpunt dat zijn boedelschuld niet alleen de huur is, maar dat ook de contractuele of wettelijke rente over die huur een boedelschuld is. De rechtbank en het gerechtshof stellen de verhuurder in het ongelijk.

De Hoge Raad stelt de verhuurder in het gelijk en oordeelt dat er sprake moet zijn van verzuim ten aanzien van de vordering tot het betalen van huur. Als er sprake is van verzuim, dan is de verschuldigde rente ook een boedelschuld. De huurovereenkomst beheerst ook tijdens de opzeggingsperiode de huurverhouding. Er moet dan ook naar de huurovereenkomst gekeken worden wat en of daarin iets is bepaald over vertragingsrente.

In dit geval was er in de huurovereenkomst contractuele rente afgesproken. De Hoge Raad oordeelt dat de afspraken tijdens de opzeggingsperiode worden weergegeven in de huurovereenkomst. De huur verschuldigd over de opzeggingsperiode is dan ook een boedelschuld. Als er vertragingsrente is afgesproken, dan is dat een aan de boedelvordering verbonden verplichting. En daardoor wordt die verplichting (dus het betalen van rente) ook een boedelvordering.

Gevolgen voor de praktijk

We wisten tot voor kort niet of we rente over de boedelschuld ook konden kwalificeren als boedelschuld.

De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat dat kan. Voor verhuurders geldt dat zij in faillissement mogelijk aanspraak kunnen maken op rente over hun boedelschuld. Dat betekent dat hun vordering dus hoger wordt.

Vragen?

Bent u verhuurder en heeft u vragen over uw positie in geval uw huurder failliet is verklaard? Dan kunt u contact met ons opnemen. Wij adviseren u graag!

Floor Lintjens 

Advocaat insolventierecht

[email protected]

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Huren / Verhuren, Opinie

16 november 2021

Omdat je verder wilt

Meer verweermiddelen voor bestuurders tegen aansprakelijkheidsclaim curator

Op 9 juli jl. heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan die bestuurders van gefailleerde vennootschappen meer mogelijkheden geven om zich te verweren tegen een vordering van een curator uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. Bij een faillissement kunnen bestuurders door de curator aansprakelijk worden gesteld voor alle schulden (het boedeltekort). Dit kan het geval zijn als het bestuur zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van kennelijk onbehoorlijk bestuur slechts sprake is indien geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo zou hebben gehandeld. De bewijslast ligt bij de curator; hij moet het onbehoorlijk bestuur aantonen.

De curator wordt echter geholpen in zijn bewijslast door bewijsvermoedens uit artikel 2:248 lid 2 BW. Wanneer een bestuurder niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht en/of de jaarrekening niet tijdig heeft gepubliceerd, dan wordt onweerlegbaar vermoed dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Wel mag het bestuur dan aantonen dat deze onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het bestuur moet dan aantonen dat er een andere oorzaak is geweest die tot het faillissement heeft geleid. In de rechtspraak werd vrij algemeen aangenomen dat dit dan een externe oorzaak zou moeten zijn. In deze uitspraak van 9 juli jl. van de Hoge Raad was echter aan de orde of de bestuurder zich juist ook op interne omstandigheden kon beroepen om het bewijsvermoeden te weerleggen.

In de casus was er sprake van een schending van de boekhoudplicht maar mochten de bestuurders het bewijsvermoeden ontzenuwen door te wijzen op andere oorzaken. De bestuurders stellen dat het handelen van hun voormalig mede bestuurder als een belangrijke oorzaak van het faillissement geldt. Deze voormalig bestuurder zou namelijk kort voor zijn vertrek het gehele resterende werkkapitaal van de failliet naar zichzelf hebben overgemaakt. Daarnaast zou hij een e-mail hebben verstuurd die zou hebben geleid tot verlies van vertrouwen bij leveranciers en afnemers.

Het Gerechtshof verwerpt dit verweer. Het Hof overweegt dat schending van de boekhoudplicht impliceert dat over de gehele linie sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat er dus sprake is van collectieve aansprakelijkheid voor het hele bestuur. Het handelen van één bestuurder wordt het gehele bestuur toegerekend. Het Hof geeft dus eigenlijk aan dat alleen een externe oorzaak kan worden aangevoerd ter weerlegging van het bewijsvermoeden.

De Hoge Raad geeft nu in dit arrest van 9 juli jl. echter aan dat ook een interne oorzaak het bewijsvermoeden kan ontzenuwen. De Hoge Raad geeft aan dat niet alleen van buiten komende omstandigheden maar ook het handelen of nalaten van één of meer bestuurders dat op zichzelf geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert, voldoende kan zijn voor de ontzenuwing van het bewijsvermoeden. Slaagt de bestuurder dan in de weerlegging, dan is het weer aan de curator om vervolgens aan te tonen dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Als de curator het onbehoorlijk bestuur helemaal heeft gestoeld op schending van de boekhoudplicht, dan wordt het voor de curator een lastige bewijsopdracht. Dan moet de curator met concrete andere oorzaken komen die tot het faillissement hebben geleid en die dan ook als onbehoorlijk bestuur kwalificeren.

Bestuurders hebben bij een aansprakelijkheidsclaim nu dus meer verweermiddelen in hun verweer tegen de curator.

Contact

Vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op. Wij helpen je graag verder!

Ernst-Paul Pandelitschka
Partner/advocaat insolventierecht

Omdat je verder wilt

Geplaatst in: Insolventie, Ondernemingsrecht, Opinie

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Pagina 4
  • Ga naar Volgende pagina »

Amsterdam
Keizersgracht 620
1017 ER Amsterdam

 

Bussum
Brediusweg 20
1401 AG Bussum

 

020 521 6699 | [email protected]

 

KvK: 34342484 | BTW nr: 8208.79.368.B01

Juridische informatie:

Algemene Voorwaarden

Klachtenregeling

Privacyverklaring

Rechtsgebiedenregister

Evaluatieformulier

Snel naar:

  • Logo
  • Menu sluiten
  • Over ons
    • Ons team
    • Ons kantoorpand op de Keizersgracht
    • International Legal Networks
    • Vacatures
    • CERTA & Big Friends
  • Expertises
    • Arbeidsrecht
    • Bestuursrecht
    • Omgevingsrecht
    • Contractenrecht
    • Incasso
    • Insolventierecht
    • WHOA
    • Ondernemingsrecht
    • Vastgoedrecht
    • Woningcorporaties
  • Opinie
  • Faillissementen
    • Veelgestelde vragen
  • Contact
  • Zoeken
© 2025 CERTA | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV